Muziek

Waarom Sweelinck het bij zijn 400e sterfdag nog altijd zwaar heeft

Sweelinck. Die naam alleen al roept emoties op. Terwijl kenners hem roemen als de ”Bach van Nederland”, halen veel muziekliefhebbers hun neus voor hem op. Sweelinck staat voor te ijl en te iel, te strak en te steriel. Zelfs bij zijn 400e sterfdag heeft de grootste componist van ons land het zwaar.

16 October 2021 08:04
Gravure van Jan Pieterszoon Sweelinck door Jan Harmensz Muller uit 1624. beeld Wikipedia
Gravure van Jan Pieterszoon Sweelinck door Jan Harmensz Muller uit 1624. beeld Wikipedia

Om te beginnen een persoonlijke noot. Ook ik groeide op met het beeld dat de muziek van Jan Pieterszoon Sweelinck niet te pruimen is. Zag je diens naam tijdens een orgelconcert op het programma staan, dan hoopte je dat dat onderdeel snel voorbij was: op naar de toegankelijker muziek van Händel of Guilmant. En speelde de organist in de kerk eens iets wat schel en steriel klonk, dan was het vast van Sweelinck.

Zeker, op de lp’s van Feike Asma kwam je de naam van Sweelinck ook wel tegen. De variaties over ”Wie gaat mee over zee” bijvoorbeeld. Of ”Mein junges Leben hat ein End”. Maar hij speelde dat natuurlijk nou niet bijzonder steriel, en ook niet op orgels uit de tijd van Sweelinck.

En zeker, je las dat de ”romantische” Jan Zwart zich aan het begin van de vorige eeuw inzette voor de herwaardering van Sweelinck. Maar eigenlijk kon je die link niet leggen. Je snapte wat Zwarts zoon Willem Hendrik ooit tegen Feike Asma verzuchtte: „Wat pa toch altijd in Sweelinck zag, dat begrijp ik niet.”

Intussen viel de vocale muziek van Sweelinck compleet buiten mijn blikveld. Dat hij een groots oeuvre voor zangstemmen had gecomponeerd –alle 150 psalmen in hoogstaande bewerkingen–, dat wist ik niet.

De ”Orpheus van Amsterdam” –ja, zo werd hij ook genoemd, naar de musicus uit de Griekse oudheid– kwam een stuk dichterbij toen ik in 2008 Harry van der Kamp interviewde. Deze zanger had het plan opgevat om met zijn Gesualdo Consort alle vocale muziek van Sweelinck op cd te gaan vastleggen. Een megaproject. Hoe 
Van der Kamp vertelde over die muziek van ‘onze’ Sweelinck: dat die in ons land compleet was verdwenen, en dat hij de originele muziekboeken in de Zwitserse Alpen moest gaan inzien. Er ging een wereld voor me open. En vervolgens hoorde ik op de cd’s de klanken van Van der Kamps ensemble: onwaarschijnlijk zuiver en mooi. Bijna té.

Om de persoonlijke noot af te maken: recent zong ik voor het eerst muziek van Sweelinck in koorverband: Psalm 90. Dat was een belevenis. Heel anders dan een psalm van Goudimel of een motet van Mendelssohn. Lastiger, omdat alle stemmen over elkaar heen buitelen en weinig houvast aan elkaar hebben. Maar weer die ervaring: hoe zuiver is deze muziek.

En laat nou precies deze Franse Psalm 90 me tegemoetzingen als ik met het oog op dit verhaal in het Stadsarchief van Amsterdam de Sweelincktentoonstelling bezoek. Ik kon zo instemmen: ”Tu as esté, Seigneur, nostre retraite”.

Intussen fascineert Sweelinck: zijn wereld, zijn persoon, zijn muziek. Waarom? Hieronder in vijf bedrijven een poging om daar bij zijn 400e sterfdag –Sweelinck overleed op 16 oktober 1621– grip op te krijgen.

1. Stad en tijd

Het is natuurlijk een bijzondere tijd waarin Sweelinck opgroeit. Geboren in 1561 in Deventer, verhuist Jan al als peuter naar het woelige Amsterdam. Zijn vader, Pieter Swibbertsz, heeft daar een aanstelling gekregen als organist van de Sint-Nicolaaskerk – nu bekend als de Oude Kerk, in het wallengebied.

Het is de tijd van de Opstand, de geuzen, de Beeldenstorm. Van de repressie door het Spaanse bewind. Alva installeert nota bene zijn Raad van Beroerten bij de familie Sweelinck om de hoek, in het Minderbroerdersklooster. Vandaar houdt de ”Bloedraad” huis met zijn ketterjacht. De stad blijft overigens nog tot 1578 Spaansgezind. Maar dat zorgt er wel voor dat Amsterdam in een isolement terechtkomt, als andere Hollandse steden wél voor Willem van Oranje kiezen. Economische neergang en hongersnood zijn het gevolg. Ook waart de pest rond.

Wat de jonge Jan er allemaal van meekrijgt? We weten weinig van zijn jeugd. Feit is dat hij jong zijn vader verliest: die overlijdt in 1573. Jan is dus op zijn moeder aangewezen: Elsken Jansdochter Sweling, die in 1585 zal overlijden. Overigens neemt Jan later háár achternaam aan: eerst Swelingh, later Swelinck en weer later Sweelinck. Niet de familienaam van zijn vader dus; misschien omdat vader Pieter een bastaardzoon van een geestelijke was?

In 1577 komt Jan –hij is dan 16– op de post van zijn vader terecht: hij wordt organist van de Oude Kerk. Dat zal hij z’n hele leven blijven. Die post –Sweelinck is ook stadsorganist– legt hem uiteindelijk geen windeieren: na verloop van tijd verdient hij een jaarsalaris van 360 gulden. Ook woont hij vanaf 1590 in de Koestraat in een vrij huis. Hij is dan inmiddels getrouwd met Claesken uit Medemblik. Het huwelijk wordt gezegend met zes kinderen, van wie de derde –Dieuwertje– nog geen jaar oud wordt. De oudste, Dirck, zal zijn vader in 1621 opvolgen in de Oude Kerk.

Als Sweelinck op z’n 60e overlijdt, oogt Amsterdam compleet anders dan toen hij er als peuter kwam. Het aantal inwoners is verviervoudigd tot 100.000, de stad breidt aan alle kanten uit, de handel bloeit, de VOC is net opgericht. Het is de tijd van de dichters Bredero, Vondel en Hooft. Van architect Hendrick de Keyser. Zij maken deel uit van het netwerk van de stadsorganist.

Hij sterft dan ook als een bekend man: de grote klok van de Oude Kerk luidt bij zijn begrafenis op 20 oktober 1621 maar liefst twee uur lang. Kosten: 20 gulden. Bij anderen wordt aanzienlijk minder lang geluid, laat een groot boek uit het stadsarchief zien.

2. Kerk en liturgie

Sweelinck is dus vanaf 1577 organist van de Oude Kerk. Ook daar maakt hij een grote omwenteling mee. Moet hij aanvankelijk spelen tijdens de rooms-katholieke misliturgie, na de zogenoemde Alteratie in mei 1578 wordt dat anders. In de gereformeerde liturgie is orgelspel niet gewenst; een voorzanger leidt de gemeentezang. Dat betekent niet dat Sweelinck de beide Niehofforgels van de kerk niet bespeelt. Voor en na de dienst laat hij psalmmelodieën horen. En elke dag zijn er de openbare concerten waarmee Sweelinck naam maakt.

Sweelinckkenners steggelen nog altijd over de vraag of Sweelinck wel ooit echt de overstap naar het gereformeerde geloof maakte. Hij blijft immers in zijn composities actief met de Latijnse gezangen uit de rooms-katholieke liturgie? En waarom laat hij zijn drie oudste kinderen wél dopen, maar komen de jongste drie niet voor in de geboorteregisters? Een protest tegen de strenge calvinistische leer?

Daar staat tegenover dat Sweelinck het hugenotenpsalter helemaal omarmt: alle 150 psalmen van Genève zal hij van een bewerking voorzien. En in zijn oeuvre voor klavier –orgel of klavecimbel– zijn de nodige bewerkingen van psalmen en gezangen uit het psalmboek van Dathenus te vinden.

Was Sweelinck de vader van de gereformeerde orgelcultuur, zoals Jan Zwart hem in de vorige eeuw graag afschilderde? Of is Sweelinck in zijn hart eigenlijk altijd katholiek gebleven, zoals dr. Pieter Dirksen graag stelt? Of was de Amsterdamse ”orgelist” gewoon een van de vele ”liefhebbers”: mensen die geen lidmaat van de Gereformeerde Kerk werden, maar wel sympathiseerden met de nieuwe leer? We zullen het waarschijnlijk nooit weten.

3. Muziek

Sweelincks hele leven staat in het teken van de muziek. Hij is actief als concertorganist, als stadsklavecinist, als ”Organistenmacher”, als keurmeester van orgels, als componist. Daarbij is hij op alle fronten een meester in zijn vak.

Intrigerend blijft dat we niet goed weten hoe Sweelinck zich muzikaal ontwikkelt. Hij is natuurlijk bij zijn vader in de leer geweest. Maar verder? Krijgt hij les van de Haarlemmer stadsspeelman Lossy? Is hij in Venetië bij de bekende renaissancecomponist Gioseffe Zarlino in de leer geweest? Die verhalen zijn er, maar of ze waar zijn? Het lijkt erop dat Sweelinck zich vooral als autodidact ontwikkelt. Onder andere door kennis te nemen van de muziek van renaissancecomponisten uit Italië en Engeland die in Amsterdam te koop is.

Al jong moet Sweelinck indruk hebben gemaakt door zijn virtuositeit op orgel en klavecimbel. Vooral na 1600 maakt hij naam als leermeester en componist.

Als leermeester: niet alleen vanuit heel Nederland komen organisten bij Sweelinck in de leer, ook uit het buitenland weten ze hem te vinden. Met name vanuit Noord-Duitsland komt een hele schare leerlingen naar Amsterdam om het improviseren en componeren te leren. Onder hen bekende namen als Jacob Praetorius en Heinrich Scheidemann uit Hamburg, Samuel Scheidt uit Halle en Melchior Schildt uit Hannover. Zij vormen later mede de zogenoemde Noord-Duitse orgelschool. En die zal via Johann Adam Reincken en Dietrich Buxtehude weer grote invloed uitoefenen op niemand minder dan Johann Sebastian Bach – die bijna 65 jaar na Sweelincks dood in Eisenach het levenslicht ziet.

Als componist: Sweelinck slaat op dit terrein vooral na 1600 zijn vleugels uit. Met vocale muziek (instrumentale muziek heeft hij zelf nooit uitgegeven): chansons, madrigalen, Latijnse motetten, canons. Maar vooral zijn psalmzettingen springen eruit. In 1604 komt in Amsterdam een eerste verzameling met vijftig psalmen uit: hoogstaande muziek voor vier tot zeven stemmen.

Voor wie Sweelinck deze muziek schrijft? Voor zijn Collegium Musicum: een gezelschap van acht zangers dat regelmatig ergens thuis samen zingt. Deze kooplieden –hugenoten, gereformeerden, luthersen– zullen hun handen vol hebben gehad aan deze complexe muziek. Blijkbaar valt de bundel in de smaak want Sweelinck gaat verder: er verschijnen in 1613, 1614 en 1621 nog drie collecties. Daarmee heeft Sweelinck alle 150 Franse psalmen voorzien van bewerkingen die tot de absolute top van de componeerkunst gerekend moeten worden.

4. Herontdekking

Het wonderlijke is dat Sweelinck in zijn tijd een beroemdheid is, maar dat die roem na zijn dood snel verdwijnt. Zeker, de organistenschool in Duitsland houdt zijn herinnering levend. Sterker: dankzij deze leerlingen weten we überhaupt wat Sweelinck gedurende zijn leven voor orgel en klavecimbel schrijft. Zij maken namelijk kopieën van de handschriften van de meester. En terwijl de handschriften verdwijnen, blijven de kopieën bewaard. Zo kennen we dan toch Sweelincks variaties over psalmen en wereldlijke liederen, de toccata’s en echofantasieën. Opnieuw: klavierkunst van de beste soort.

Maar zijn vocale muziek dan? Die wordt toch gewoon uitgegeven in steden als Antwerpen, Amsterdam en Haarlem? Klopt. Maar vanwege veranderende muzieksmaken raakt Sweelincks muziek toch in de vergetelheid. Daar kleeft te veel de geur van de renaissance aan. En dat tijdperk is vanaf 1650 echt voorbij. Daar komt bij dat Sweelincks vocale muziek is uitgegeven in losse stemboeken. Heb je een 8-stemmige psalmbewerking, dan heb je evenzoveel stemboeken nodig om die compositie compleet te hebben. Houd al die stemboeken maar eens bij elkaar…

Als in de 19e eeuw de belangstelling voor het nationale verleden groeit en men oog krijgt voor onze eigen grote Sweelinck, blijkt diens vocale muziek hier nergens compleet bewaard te zijn gebleven; er zijn alleen maar losse stemboeken te vinden. Maar: in de Zwitserse Alpen zijn ze al die tijd Sweelincks psalmen blijven zingen. Ene Balthasar Planta koopt in 1707 in Amsterdam een set van acht stemboeken waarin, behalve andere muziek, ook alle psalmbewerkingen van Sweelinck zijn opgenomen. Die neemt hij mee naar Zuoz. En daar in het Oberengadin zingen ze sindsdien de Nederlandse muziek van Sweelinck.

Gaandeweg ontdekt Nederland zodoende in de 19e en 20e eeuw dat in ons eigen Amsterdam een componist leefde die nota bene via via aan de wieg van Bach stond. Het oeuvre van Sweelinck wordt gereconstrueerd en in moderne uitgaven op de markt gebracht. En als dan de muziek beschikbaar komt, kan ook de uitvoering van deze composities weer ter hand genomen worden.

5. Waardering

Daarmee is Sweelinck zo vanaf de tweede helft van de 19e eeuw terug in Nederland. Vooral rond jubileumdata wordt er aandacht gevraagd voor onze ”Amsterdamse Orpheus”. Bijvoorbeeld in 1921, bij zijn 300e sterfdag. Dan hangt ook de bekende organist Jan Zwart een krans bij het graf van Sweelinck in de Oude Kerk in Amsterdam. Het vormt het begin van Zwarts inzet om de naam van Sweelinck weer op de kaart te zetten, juist ook bij het gereformeerde volksdeel. Immers, de gereformeerden hebben niet alleen hun theologische helden uit de 16e eeuw. Ook op muziekgebied is er iemand die destijds al de basis legde voor de orgelcultuur rond de psalmen die Zwart graag promoot: Sweelinck.

Of dat gelukt is, Sweelinck weer op de kaart zetten? Voor een deel. Want veel volgelingen van Jan Zwart kiezen toch liever voor Zwarts eigen muziek. Sweelinck laten ze vaak links liggen. Diens muziek is te oud, te iel, te specialistisch. Misschien ook wel te moeilijk?

Want dat is wel een punt bij de erfenis van Sweelinck, en een van de redenen waarom hij het nog altijd zwaar heeft: de kwaliteit van deze muziek en daarmee het hoge niveau. Een organist moet van goeden huize komen om de psalmbewerkingen van Sweelinck in zijn vingers te krijgen. En een gemiddeld koor moet flink oefenen om deze muziek een beetje naar behoren uit te voeren. En dan nog: het moet wel écht zuiver klinken, anders kun je beter iets anders zingen…

En de luisteraar? Die moet ook oefenen. Zijn gehoor trainen om deze complexe muziek te doorgronden, de lijnen te ontdekken, de echo’s te ontwaren, de harmonieën te waarderen. Dat vraagt inzet. Maar wie zich die inspanning getroost, krijgt er veel voor terug.








RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer