Cd-opnamen zijn een slijpsteen voor klavecinist Pieter-Jan Belder
Niet alleen studeren aan het klavecimbel maakt Pieter-Jan Belder gelukkig. Hij repareert ook graag verwaarloosde instrumenten om ze te verbeteren en weer goed speelbaar te maken.

Zijn muziekkamer, gebouwd aan de tussenwoning in Arnhem, staat bomvol instrumenten. Klavecimbels –snaarinstrumenten die met toetsen worden bespeeld– voeren de boventoon. Het gesprek met Pieter-Jan Belder vindt daarom plaats in de woonkamer, waar een strak vormgegeven rode bank de aandacht trekt. Weerspiegelt het meubelstuk iets van Belders karakter? Is hij een nuchter man? „Niet nuchter, wel kalm”, bekent de klavecinist. „Vroeger dacht ik dat ik heel laconiek was, maar dat is niet zo. We hebben allemaal zo onze maskers. Als musicus ben je kwetsbaar, maar het is niet handig om dat op het podium te laten zien.” Kwetsbaar of niet, één ding staat voor Belder als een paal boven water: „Ik heb niets met de turbobarok, waarin alles steeds harder klinkt en sneller gaat. In mijn optiek moet muziek kunnen ademen, want muziek is veel te mooi om je te haasten.”
Belder geeft les in Groningen en in de Duitse stad Lübeck. „Ik geniet van het werken met studenten, maar word niet altijd blij van alle regelzaken in het onderwijs. Daarnaast kost het reizen naar Lübeck veel tijd. Ik wil minder les gaan geven en weer meer gaan studeren. Studeren is het leukste wat er is, nieuwe werken leren en mezelf verbeteren. En als er iets niet lukt, is dat ook leerzaam.”
1. Ik promoot graag minder populaire instrumenten als de blokfluit en het klavecimbel
„Toen ik opgroeide, was blokfluitist Frans Brüggen een absolute ster en hij sprak mij enorm aan. Het spelen van blokfluit ging mij makkelijk af. Op het conservatorium deed ik het bijvak klavecimbel. Mijn klavecimbeldocent raadde mij af om als blokfluitist mijn brood te gaan verdienen en vond het klavecimbel een veel betere optie. Hij had weinig overredingskracht nodig. Ook omdat mijn lievelingsrepertoire, Bach en de Engelse virginalisten, zo veel beter klinkt dan op de piano waarop ik tot dan toe dit repertoire speelde. Overigens heb ik het klavecimbel nooit als een ontoegankelijk instrument beschouwd en mij niet afgevraagd wat anderen ervan vonden. Gelukkig maar, want ik vind een goed klavecimbel nog altijd betoverend klinken. Je moet je als speler wel een dynamische voorstelling van de muziek maken, want anders blijf je steken in getingel en dat is vervelend om naar te luisteren. Op een klavecimbel moet je bijvoorbeeld een verschil in klanksterkte suggereren door noten over te binden, met versieringen en door te variëren in timing.”
2. Klavecimbels heb je nooit genoeg
„Ik heb er nu zes, de zevende is in de maak. Ondanks die rijkdom blijf ik zoeken naar het beste instrument. Naast mijn klavecimbel bezit ik een klavichord, een virginaal, een fortepiano en een kistorgel. Op het orgel na allemaal kopieën van eeuwenoude instrumenten. Het is goed om klavecimbels in diverse stijlen te hebben, waarop je de bijbehorende muziek kunt spelen. Dan leer je desbetreffende muziek ook beter begrijpen. Een Italiaans klavecimbel klinkt bijvoorbeeld warm en niet luid. Een Vlaams instrument bezit een krachtig geluid en een pregnantere klank, terwijl een Frans klavecimbel een rijke, brede klank heeft.
Zelf knutselen aan een klavecimbel vind ik heerlijk. Soms koop ik een wrak dat ik restaureer en weer verkoop. Of ik reviseer een instrument van een ander. Ik experimenteer graag met verschillende soorten snaren en het effect daarvan op de klank. Datzelfde geldt voor de plectra, waarmee de snaren worden getokkeld. Tegenwoordig gebruik ik geen plastic meer voor de plectra, maar de pennen van vogelveren. Net als eeuwen geleden. Een klavecimbel met dergelijke plectra speelt lichter, terwijl er meer energie in de klank zit. Als ik door mijn voorraad veren heen ben, bestel ik 200 veren van Canadese ganzen bij een jager. Voor een klavecimbel heb ik vijftien exemplaren nodig.”

3. Iedereen mag mij wakker maken voor Engelse muziek
„Ik ben in mijn puberteit verslingerd geraakt aan het werk van de Engelse virginalisten. Hiermee worden de Engelse componisten aangeduid die aan het eind van de 16e en het begin van de 17e eeuw muziek voor toetsinstrumenten schreven. Ze leefden in een tijd van godsdienstoorlogen en onderdrukking. De overwegend rooms-katholieke componisten hadden het toen niet makkelijk. De melancholie in veel van hun werken sluit aan bij mijn aard. Met veel genoegen heb ik een opname gemaakt van het Fitzwilliam Virginal Book met composities uit deze periode en van alle klavierwerken van William Byrd. Laatstgenoemde stak met kop en schouders boven zijn collega’s uit. Hij was een van de eersten die klaviermuziek noteerden. Zijn werken zijn goed geschreven voor het klavecimbel en vragen om flair van de uitvoerder. Het is jammer dat veel mensen dergelijke muziek ondoorgrondelijk vinden. Goede muziek leren waarderen kost tijd. Je moet het, zei Byrd al, vaker horen om te ontdekken wat er allemaal in verborgen zit.”
4. Bach spelen houdt mij nederig
„Nederigheid past elk mens. Het is niet zo dat Bach mij nederig houdt, al bewonder ik hem enorm. Eerder dit jaar heb ik veel Telemann en Vivaldi gespeeld, prachtige muziek. Daarna volgde een aantal uitvoeringen van Bachs ”Johannes Passion”. Toen trof mij weer het verschil in niveau: Bachs composities ontstijgen alle werk van zijn tijdgenoten. Zo weet Bach als geen ander de juiste noten bij een tekst te schrijven. Hij is een meester in het verklanken van gevoelens en het stemmenweefsel in zijn muziek is zo veel complexer en gevarieerder dan dat van tijdgenoten. Bach weet een diepere emotionele laag in mij te raken.”

5. Hoeveel cd’s ik heb gemaakt weet ik niet, ik ben de tel kwijtgeraakt
„Klopt. Ik schat dat ik er ongeveer 200 heb gemaakt en ik ben nog lang niet uitgespeeld. Alleen al het klavecimbelrepertoire is oneindig. Momenteel leg ik de laatste hand aan de opname van de complete klavecimbelwerken van Bach. Op mijn wensenlijstje staan onder andere het vastleggen van de muziek van Engelse virginalisten als John Bull en Thomas Tomkins en de 52 klavecimbelconcerten van Bachs zoon Carl Philipp Emanuel. Voor dergelijke projecten moet ik eerst sponsors zien te vinden. In tegenstelling tot veel collega’s luister ik op een later moment mijn opnamen terug en vraag mij dan af in hoeverre overkomt wat ik wil vertellen. Mijn cd’s zijn mijn slijpsteen en mijn belangrijkste leermeester. Ze voorkomen dat ik tevreden achterover ga leunen.
Door het lesgeven ben ik mij steeds meer gaan bezighouden met het retorische aspect van het musiceren. Componisten uit de 17e en de 18e eeuw maakten bewust gebruik van de retorische principes via het boek van Quintilianus uit de eerste eeuw. Iedereen moest dit destijds op het gymnasium bestuderen. De retorica behandelt de manier waarop je een rede moet opbouwen en welke stijlfiguren je daarvoor kunt inzetten. Die stijlfiguren hebben muzikale tegenhangers. De taak van de redenaar was om de luisteraar emotioneel te beïnvloeden en daardoor te overtuigen. Als uitvoerder moet je dus zien te achterhalen wat een componist met zijn werk muzikaal probeert over te brengen. Om het stuk vervolgens zo te spelen dat de luisteraar emotioneel wordt geraakt.”

6. Reizen verbreedt mijn muzikale horizon
„Niet direct. Ik kom met enige regelmaat in Japan en Taiwan voor concerten en masterclasses en geniet er vooral van om mij in een totaal andere cultuur onder te dompelen. De mensen in die landen zijn vaak erg vriendelijk. Telkens weer raak ik onder de indruk van de technische vaardigheid van Aziatische musici en van de intensiteit waarmee zij musiceren. Dit is mede te danken aan het hoge arbeidsethos in die landen, al is de keerzijde dat mensen daar soms bezwijken onder die prestatiedruk. Toch kan niemand zonder pijn te lijden op hoog niveau een klassiek instrument leren spelen. In het Westen lijkt niet iedereen dat er meer voor over te hebben. Iets moet vooral leuk en makkelijk zijn of het moet veel geld opleveren.”
7. Muziek maken is zo leuk dat ik geen behoefte heb aan hobby’s
„Ik houd niet van sport en wandel en fiets enkel omdat dit gezond voor je is. Mijn vrouw en ik bezoeken graag steden en musea, omdat het ons beiden interesseert. Het helpt mij ook om de muziek in een bredere culturele en historische context te begrijpen.”

In Staccato reageren musici op een aantal stellingen