„Niet alle veteranen aankijken op geweld”
De regering kan de stelling dat het extreem geweld van Nederlandse militairen in Indië uitzonderlijk was, niet langer handhaven. Dat concluderen de drie instituten die het geweld hebben onderzocht. Er wordt deze donderdag nog reactie van het kabinet verwacht. Premier Rutte noemt het rapport indringend en confronterend.
De conclusie dat het geweld structureel was, betekent zeker niet dat alle veteranen erop moeten worden aangekeken, beklemtoonden de directeuren van de drie instituten donderdagmiddag tijdens een persconferentie. Er zijn veel soldaten die niets van het geweld hebben meegemaakt en er zelfs nauwelijks van hoorden. Meer dan de helft van de militairen had een ondersteunende of staffunctie. Anderen waren in een rustig gebied gestationeerd. Daarnaast was het ook belangrijk of de leiding van een bataljon geweld toeliet.
Het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en het NIOD, het Nederlands Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies onderzochten de afgelopen jaren in hoeverre de Nederlandse troepen in Indië zich in de jaren 1945-1949 aan excessief geweld schuldig maakten. Directe aanleiding was het proefschrift ”De brandende kampongs van generaal Spoor” dat historicus Rémy Limpach in september 2016 publiceerde. Het kabinet besloot de gebeurtenissen diepgaand te laten onderzoeken, iets wat het eerder nog had afgehouden. In februari 2017 werd daarvoor 4,1 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Veel slachtoffers
Van de veertien publicaties over het onderzoek verschenen er donderdag vijf. In de samenvatting, ”Over de grens”, wordt geconcludeerd dat regering, legerleiding en justitie het geweld toestonden, rechtvaardigden en verhulden. Ook naar de maatstaven die toen golden, werden veelvuldig morele en juridische grenzen overschreden. Een groot deel van het geweld had niet tijdens gevechten plaats. Het gebeurde zonder militaire noodzaak. Het geweld werd bevorderd doordat het niet werd bestraft.
De onderzoekers wijzen erop dat de verhouding tussen de aantallen Nederlandse en Indonesische slachtoffers ongeveer 1 tot 40 was. Ook dat wijst op buitenproportioneel geweld van Nederlandse kant.
Dat er ook van Indonesische kant veel geweld was, daar is „geen twijfel over.” Dat komt in de publicaties wel aan de orde, maar was niet de insteek van het onderzoek. Dat was donderdag tegelijk aanleiding tot kritiek van veteranenorganisaties en van de Federatie Indische Nederlanders (FIN): door het onderzoek alleen te richten op Nederlands geweld, ontstaat volgens hen een eenzijdig, onevenwichtig beeld. De FIN wil dat onafhankelijk onderzoek wordt gedaan naar het Indonesische geweld. De federatie vindt het onderzoek „eenzijdig en partijdig.”
Ontzien
Het heeft lang geduurd voordat er onderzoek is gedaan. Volgens de instituten komt dat ook doordat er onder veteranen, Indische Nederlanders en Molukkers veel boosheid leefde over de wijze waarop ze in Nederland waren verwelkomd. De regering wilde deze groepen ontzien en greep dat dankbaar aan om geen verder onderzoek naar het geweld te laten doen. Het kwam ook goed uit dat dit onderzoek voor Indonesië niet zo nodig hoefde te gebeuren.
Militair historicus drs. Martin Elands van het Nederlands Veteraneninstituut noemt dit een persiflage. „Zo plak je het beeld van een kleine, radicale groep op alle veteranen.”
De onderzoekers wijzen erop dat ze met veel veteranen hebben gesproken en veel van hun getuigenissen hebben bestudeerd. Ze hebben zich niet op individuele misdragingen gericht, maar op het algemene beeld. Daarbij wordt de schijnwerper gericht op de verantwoordelijkheid van de krijgsmacht als instituut, van de regering die de militairen uitzond en van justitie die het geweld ongestraft liet.
Elands noemt het ongelukkig dat een verband wordt gelegd met kolonialisme en racisme. „Het merendeel van de militairen had daar niets mee; ze gingen naar Indië omdat ze dienstplichtig waren of uit idealisme. Het koloniale DNA waarvan de hele krijgsmacht nu wordt beticht, was bij veel van die 130.000 jongens totaal afwezig.”
Bersiap
Over de Bersiap –het geweld van Indonesische jongeren in 1945/1946 tegen Nederlanders, Molukkers, Indische Nederlanders, Chinezen, Japanners, Britten, Brits-Indiërs en anderen die ervan verdacht werden de Indonesische zelfstandigheid tegen te staan– concluderen de onderzoekers dat de aantallen slachtoffers soms te hoog geschat zijn. Er zijn geen 20.000 of 30.000, maar minder dan 6000 Nederlanders omgekomen.
Er kwamen 1344 mensen zeker door geweld om het leven, telden de onderzoekers. Door ziekte, uitputting en ondervoeding stierven er 1006. Van 1373 omgekomenen is de doodsoorzaak niet bekend.
In 1949 bleken er nog 2000 vermisten te zijn. Van ruim 125 personen is geen overlijdensdatum bekend, maar deze mensen zijn waarschijnlijk tijdens de Bersiap overleden.
Naast politieke waren er ook sociaal-economische motieven voor het geweld. Daarnaast maakten criminele bendes gebruik van het tijdelijk ontbreken van een rechtsstaat.
De Bersiap was volgens de onderzoekers niet de reden waarom soldaten naar de Oost werden gestuurd. Zelf noemden militairen in hun memoires, die vanaf de jaren tachtig verschenen, het herstel van orde en rust als motief. Nederland had in 1942 echter al besloten dat het de archipel na de Tweede Wereldoorlog opnieuw zou bezetten en dat was de reden waarom de regering troepen naar Indië zond. Later werd herhaling van de Bersiap als een schrikbeeld gebruikt.
Slecht voorbereid
In de internationale diplomatie blonk de Nederlandse opstelling volgens de onderzoekers uit in provincialisme. Amerika, Engeland en de Verenigde Naties probeerden Nederland te corrigeren. Alleen Frankrijk deed dat niet, omdat het zelf in een soortgelijke koloniale oorlog was verwikkeld. Nederland was overtuigd van het eigen gelijk en had daardoor de neiging signalen uit het buitenland te positief op te vatten.
De Nederlandse krijgsmacht was fysiek en mentaal onvoldoende toegerust voor een guerilla-oorlog. Het leger was ook te klein om de uitgestrekte gebied goed te controleren.
Voorzitter Hans Moll van de Federatie Indische Nederlanders (FIN) vroeg of het aantal Indonesische slachtoffers door het optreden van het Nederlandse leger ook kan zijn afgenomen: heeft het mensenlevens gered? Daarover wilden de onderzoekers niet speculeren. „Vaststaat dat het veel Indonesiërs het leven heeft gekost. De oversterfte liep zelfs in de miljoenen. De oorzaken zijn niet na te gaan. Ook honger en blokkades kunnen een rol hebben gespeeld.”
Emoties
De historici zeggen de benaming ”extreem geweld” te gebruiken omdat een juridische term als oorlogsmisdaden het onderzoek te veel zou versmallen. Het geweld is te verklaren: het koloniale regime onderschatte de politieke en militaire kracht van Indonesië, en het geweld riep ook tegengeweld op.
De problematiek ligt gevoelig. Tijdens de presentatie stroomden de vragen binnen. Die worden allemaal schriftelijk beantwoord.
Woensdag nog probeerde het Indisch Platform 2.0 tevergeefs om via een kort geding publicatie van het onderzoek te verhinderen. De kantonrechter in Amsterdam achtte zich echter niet bevoegd achtte hierover te oordelen.
De drie instituten zeiden zich te realiseren dat het voor de Indiëveteranen een spannende dag was. Mensen bij wie de conclusies emoties oproepen, werden dan ook herhaaldelijk verwezen naar stichting Pelita en het Veteranenloket van het Nederlands Veteraneninstituut.
Yvonne van Genugten, directeur/bestuurder van het Indisch Herinneringscentrum in Den Haag, kijkt „met zorg naar de polemiek die ontstaat in de Nederlandse samenleving. Het neigt naar zwart-wit denken.” Ze hoopt „dat we over de resultaten van het onderzoek samen een respectvolle dialoog aan kunnen gaan.”
Juist nu is er in Den Haag de tentoonstelling ”ONS LAND – Dekolonisatie, generaties, verhalen” in Museum Sophiahof. „Ook daar zie je, net als bij het onderzoek, dat de geschiedenis vele perspectieven kent”, aldus Van Genugten. „De periode 1945-1950 is onderdeel van de dekolonisatie van Indonesië en is moeizaam en bitter verlopen. Die geschiedenis werkt door tot op de dag van vandaag.”
Internationaal
Het onderzoek is uitgevoerd door ruim vijfentwintig Nederlandse wetenschappers, met parallel daaraan twee internationale projecten: een project van Universitas Gadjah Mada (UGM) met elf Indonesische onderzoekers, en een project tezamen met zes internationale experts, in 2019 uitgevoerd op het Netherlands Institute for Advanced Studies (NIAS). De samenvatting ”Over de grens” verscheen donderdag zowel in het Nederlands als in het Engels. Komend voorjaar verschijnt de Indonesische versie.