Dr. Jo Spaans: Rijken lieten zich in Gouden Eeuw zien in kerk
In de Gouden Eeuw waren de avondmaalstafels en doopvonten in de kerk alleen maar zichtbaar opgesteld tijdens de diensten waarin de sacramenten bediend werden, stelt dr. Jo Spaans. Ze zouden volgens haar anders teveel herinneren aan de rooms-katholieke gebruiken.
De onderzoeker aan de Universiteit Utrecht hield woensdagavond online een publiekslezing over kerkgebouwen in de Gouden Eeuw voor het Utrecht Religie Forum. Haar lezing had als titel ”Kosters en stoelbewaarders: de kerk als theater”.
De religiewetenschapper onderzocht de archieven van de Amsterdamse kerken. De hoofdstad telde in de Gouden Eeuw elf kerkgebouwen. De interieurs ervan straalden volgens haar prestige uit. „De stedelijke elite manifesteerde zich er.”
Dat manifesteren gebeurde in de Amsterdamse kerken ook door vooraan te zitten. „De hoogwaardigheidsbekleders zaten beschut, met een stoof, rondom de zuilen op de ereplaatsen. Gewone mannelijke kerkgangers stonden of zaten op lage banken meer naar achteren. De vrouwen brachten klapstoeltjes mee. De deftigste dames van de stad kregen gereserveerde stoelen in het doophuis.”
Er ontstonden problemen omdat de vrouwen vooraan wilden zitten. Dat losten de rijke burgervrouwen op door hun dienstmeid hun stoel lang voor de dienst op een strategische plek neer te zetten, aldus Spaans.
Later stelde de kerk stoelen beschikbaar, verhuurde ze plaatsen en betaalde men meer of minder, al naar gelang de plaats, aldus Spaans. „De vrouwen kregen stoelenbewaarsters zodat ze zeker waren van een plek, maar daarvoor moesten ze wel betalen. Oude besjes en wezen zaten op speciale plaatsen zodat iedereen hen zag. Voor de armen waren er alleen maar staanplaatsen.”
De onderzoeker concludeerde: „De kerken waren niet alleen huizen voor het Woord, maar ook een afspiegeling van de standenmaatschappij met sociale ongelijkheid.”
Ze constateerde ook dat in de Gouden Eeuw de kosters in Amsterdam goed betaald werden, zelfs beter dan de stadspredikanten en hoogleraren die in die tijd tussen de 2000 en 3000 gulden per jaar verdienden.
Op een vraag of de doopvonten en avondmaalstafels toen ook in de kerk stonden, antwoordde Spaans dat dit niet het geval was. „De avondmaalstafel was nadrukkelijk een tijdelijk meubel. Wanneer men het avondmaal vierde, werd de tafel op schragen gezet. Deze stond voor het doophuis of in het koor of langs het koorhek. Men benadrukte daarmee dat de tafel geen altaar was.”
Hetzelfde gold voor de doopvont. „In het doophuis stonden wel allerlei stoelen tijdens de diensten maar er was geen doopvont. Die zou te veel herinneren aan het gewijde water van de rooms-katholieke erediensten. Tijdens een doopdienst was er een tijdelijk bekken.”
Spaans rekende af met de gedachte dat de kerk in de Gouden Eeuw in een grote stad als Amsterdam doordeweeks een soort marktplaats was, waar iedereen in- en uitliep en waar de honden weggejaagd moesten worden. „De kerken waren tussen de diensten voor het publiek gesloten.”