Weemoed over wat was, maant ons tot hopen op God
Op de op 22 mei gehouden jaarvergadering van de Gereformeerde Bond hield drs. P.J. Vergunst een afscheidstoespraak in verband met zijn pensionering in oktober als algemeen secretaris. De titel luidde ”Weemoed moet je niet wegdrukken. Over geslachten die gaan én zullen komen”. Dit artikel is een verkorte weergave.

Dertig jaar geleden is het deze week (mei 1995) dat u als onze ledenvergadering mij in de vacature van ds. C. van den Bergh tot bestuurslid van de Gereformeerde Bond koos. Ik noem hier de naam van onze oud-voorzitter ds. Van den Bergh als iemand die er in mijn jonge jaren altijd was en die nu alweer zovele jaren ontslapen is. Weemoedig kan dat stemmen, als de generatie die jou vormde ons ontvallen is, ook als je zelf een periode meemaakt van terugtreden, van loslaten wat je lief is en wat je hart heeft.
Als de kennis van de belijdenis in de gemeenten gaat ontbreken, wordt het Woord zelf ter discussie gesteld
Die weemoed hoef je niet weg te drukken, het is een emotie die we in de Bijbel aantreffen. In een van de vertalingen van Psalm 42 las ik: „Weemoed vervult mijn ziel nu ik mij herinner hoe ik meeliep in een dichte stoet en optrok naar het huis van God, een feestende menigte.” Weemoed, als je dankbaar omziet hoe we in het werk van de Gereformeerde Bond met vele anderen schouder aan schouder stonden om in afhankelijkheid van de zegen van God de gemeenten te bouwen, de kerk te dienen, door Christus te volgen. Ja, Christus volgen, Hij alleen, Hij geheel. Schouder aan schouder, voor Hem.
Weemoed, ze mag er zijn én je moet er niet in blijven hangen. Dan spreek je jezelf even toe, zoals die dichter van Psalm 42: „Wat buig je je neer, mijn ziel, en ben je onrustig in mij? Hoop op God.” Dat is afzien van beneden en opzien naar boven.
Smal spoor
Onze ogen moeten opwaarts gericht zijn. Alle reden is daar in elke kerkelijke context toe, maar niet het minst in 1995. De tijd dat ik aantrad, was de periode van oplopende spanning in hervormd-gereformeerde kring. Het was het gaan van een smal spoor tussen een op basis van de voorgestelde grondslag ongewenste fusie van kerken én een onverhoopte en aangrijpende breuk in de gemeenten. Het was de tijd dat de overtuiging uitgedragen werd (en ook bij mijzelf steeds meer verinnerlijkte) dat het geding om het belijden van de kerk bínnen de kerk zelf gevoerd moet blijven worden. Het was de tijd waarin we afgeleerd hebben te steunen op kerkordelijke toezeggingen, hoezeer wij ons daar ook voor beijverden, maar waarin de nood van de tijd ons zicht gaf op de trouw van God aan Zijn verbond.
De Heiland volgen op Zijn kruisweg, dat moesten de discipelen leren en wij ook
Ik trek een lijn naar onze tijd en zie dat, als de kennis van de belijdenis in de gemeenten die we dienen, gaat ontbreken, het Woord zelf ter discussie gesteld wordt, op het grondvlak door ons gevoel een zwaar accent te geven, door theologen die onze cultuur een zwaar accent geven. In de ontreddering van 2004, in het schuilen bij de Heere en Zijn daden van trouw, formuleerde ik deze vraag: „Zullen wij in de komende jaren de geloofskracht bezitten om in de kerk te getuigen voor het alleenrecht van Christus?”
Wie heeft het vandaag nog over deze aangrijpende tijd, toen ervaren als een oordeel van de Heere over de kerk in Nederland? Een tijd die een ontwerp in zich droeg van hoe het leven van de gemeenten daarna gegaan is. Ik heb de idee dat op veel plaatsen deze periode weggezakt is uit ons collectieve geheugen.
Verbondsvernieuwing
Wel, in die spannende context én kerkelijk onzekere toekomst volgde mijn benoeming als uw algemeen secretaris in 1999. Scherpe tegenstellingen in hervormd-gereformeerde kring en een moeizame relatie met de synode. Het was in de zomer van dat jaar dat zes leden uit ons bestuur afzonderlijk me vroegen of ik beschikbaar wilde zijn. Nu, dat wilde ik niet, diep in mijn hart zag ik die weg heel niet voor me. Het was de prediking van mijn toenmalige predikant ds. A. Visser uit Exodus 3 over de roeping van Mozes –over zijn blijvende onwil én over Gods toezegging met hem mee te gaan, zelfs over Zijn ontbrandende toorn als Mozes niet gehoorzaamde– die maakte dat ik me beschikbaar stelde voor een oriënterend gesprek. De rest is geschiedenis, een benoeming volgde. Houvast is dat geweest, Exodus 3, de jaren door, intensieve tijden door.
De oprichters van de Gereformeerde Bond zetten verbreiding en niet verdediging van de waarheid voorop
Jaren volgden waarin de agenda van onze bestuursvergaderingen, gechargeerd gezegd, bijna standaard waren: opening, Samen op Weg, rondvraag, sluiting. Jaren waarin ik met voorzitter ds. G.D. Kamphuis in grote broederlijkheid het land doorkruiste, jaren die leidden naar de ambtsdragersbijeenkomst in Dordrecht, op 17 april 2004, waar wij beiden spraken. Ik citeer wat ikzelf daar zei: „Waar we in de ambtelijke vergaderingen van de kerk niet verder komen dan constateren dat er diepgaand verschil van visie is over fundamentele thema’s van het christelijk geloof, dan is er meer geloof nodig om binnen de Protestantse Kerk te blijven dan met haar te breken.” Het was de tijd en de plaats waar ds. Kamphuis ons voorging in de vernieuwing van het verbond met de Heere, toen hij aangaf dat in de gehoorzaamheid aan de Schrift –meer dan aan de kerkorde– het wezen van de kerk ligt. Met woorden van koning Hizkia beleden we: „Nu is het in mijn hart een verbond te maken met de HEERE, de God van Israël, opdat de hitte van Zijn toorn van ons afkere.” Laten we deze indringende woorden ons ook vandaag eigen maken.
Bouwen
De littekens van 2004 zijn er nog altijd. Het lichaam van de Heere gescheurd. Hem is oneer aangedaan. Ik heb het al die jaren meegedragen als een onmogelijkheid die realiteit werd. In herinnering het bloeiende hervormd-gereformeerde kerkelijke leven –die de bedding was van geestelijk leven– uit de eerste helft van mijn leven.
Inmiddels weet een jongere generatie weinig meer van wat ooit was. En je begrijpt Haggaï, als na de ballingschap van Israël de tempel herbouwd wordt en deze profeet vraagt: „Wie is er onder u overgebleven die dit huis in zijn eerste heerlijkheid gezien heeft? En hoe ziet u het nu?” Ja, weemoed mag er wezen, weemoed moet je niet wegdrukken, maar tegelijk opnieuw: in weemoed blijven we niet hangen. Want Haggaï zegt meer: „Wees sterk, heel de bevolking van het land, spreekt de HEERE. Werk door, want Ik ben met u. Volgens het woord van het verbond dat Ik met u sloot, toen u uit Egypte vertrok, en Mijn Geest, Die in uw midden stond: Wees niet bevreesd!” Altijd is er dat verbond van de Heere, dat Hijzelf present stelt, dat ons draagt én ons maant tot inwilliging van het verbond, dat doet wandelen binnen de grenzen van het verbond, dat ons vreugde geeft in het doen van Zijn geboden. Laten we deze opdracht én belofte ons ook vandaag eigen maken.
Zijn we toen als gelittekende mensen in de context van de Protestantse Kerk als in de tijd van Haggaï toch gaan bouwen? Ja, 2005 was het jaar van Lukas 9, van deze woorden uit Jezus’ mond: „Niemand die zijn hand aan de ploeg slaat en kijkt naar wat achter hem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk van God.” Het was een diepe les. De Heiland volgen op Zijn kruisweg, dat moesten de discipelen leren en wij ook, dat is toekomstgericht, dat is vooruitzien en voortgaan, Hem in het oog houden in de verkondiging van het Koninkrijk van God.
Waarheid
Wat betekende dit én wat betekent dit vandaag concreet. We zijn vóór de kerk en keren ons niet als eerste tegen allerlei ontwikkelingen. Dat hebben de oprichters van de Gereformeerde Bond in 1909 goed gezien, toen ze ”verbreiding van de Waarheid” en niet verdediging vooropzetten. We blijven op verhoogde toon spreken over de enige troost in leven en sterven, over de Vader die verkiest, over de Zoon die verlost, over de Geest die vertroost. We blijven hangen aan de heilsfeiten, we houden het ambt en het huwelijk en de rustdag en zovele van Gods gaven in ere. Omdat we de kerk liefhebben, brengen we dit in, als vrienden van Hem Die Zichzelf openbaarde als de Waarheid.
De Gereformeerde Bond heeft –beslist in zijn overtuiging en bescheiden in zijn verwoording– een roeping voor de kerk als geheel. We hebben een roeping, omdat we de kerk als geheel liefhebben, die planting van God in ons land, die getuige van Zijn waarheid, die woonplaats van Zijn Geest, die voorbode van Zijn toekomst, de kerk die in haar eredienst de bediening van de verzoening uitricht.
In mijn dienst onder u wilde ik niet alleen de liefde voor de kerk aanwakkeren, maar beoogde ik tevens dat in de bedding van de gemeenten we noties niet verliezen zouden die niet inwisselbaar zijn: heden der genade, vreze des Heeren, de heiligheid van Zijn huis als sieraad, vreemdelingschap die onderweg naar het Vaderland niet vergeten mag worden, de soberheid (let wel, dat is iets anders dan somberheid) van de eredienst, de theologie van het kruis, de vreugde vanwege Gods geboden, de gemeente als reine bruid op de dag van Christus, onze nederige dienst in de samenleving, dat alles vanwege een innige verbondenheid aan onze getrouwe Zaligmaker.
Kom, vermoeiden en belasten
Een Bijbelgedeelte dat mij heel lief is, is het slot van Mattheüs 11. In de rusteloosheid van een werkzaam leven, hielp mij zeer de nodiging van Jezus, juist ook als je in dit werk zo moeilijk rust vindt voor je eigen ziel: „Komt allen tot Mij, als je je vermoeid en belast weet”. In mijn andere taak als algemeen secretaris moesten alle delen van het werk goede voortgang hebben, waarin het goed is dat elke gemeente in haar concrete context gezien wordt en waarin elke ambtsdrager met zijn vragen persoonlijk aandacht krijgt. Elke week was er ook de Waarheidsvriend.
Wanneer ieder een mening over je heeft, als je voor de een te secundair bent en voor de ander te stellig, als de een je waardeert om datgene waardoor de ander je scherp bejegent –en omgekeerd– dan oefen je je in kinderlijke afhankelijkheid en dan vind je rust in het woord van Jezus: „Mijn juk is zacht, Mijn last is licht.” Dát is zó waar. Bij Hem leren we over Zijn karakter als Hij spreekt over zachtmoedig en nederig van hart zijn.