Louise van Oranje beleefde gelukkige omkeer
Tegenslagen in het leven van prinses Louise van Oranje werden als middelen gebruikt tot haar bekering en verdere lering op haar levensweg, reageert B. Hooghwerff.

Het artikel over Louise Henriëtte, de oudste dochter van stadhouder Frederik Hendrik en Amalia van Solms (RD 5-3), bevat vooral informatie over de trieste verwikkelingen die aan haar huwelijk met keurvorst Frederik Willem van Brandenburg voorafgingen. De lezer blijft in het ongewisse over de verdere levensloop van de prinses. In haar latere leven heeft Louise Henriëtte ervan getuigd dat God haar, door diepe wegen heen, wakker heeft geschud.
Ze was haar echtgenoot gevolgd naar Kleef, waar ze twee jaar doorbracht. Hier werd in 1648 haar zoon Willem Hendrik geboren. Tijdens de reis naar Berlijn werd het kind plotseling ziek. Op 24 oktober 1649, tijdens een oponthoud in Wezel, stierf hij in haar armen.
Een paar dagen later kreeg Louise Henriëtte een miskraam. Ze werd daarbij zelf ernstig ziek. Op dit ziekbed werden haar ogen geopend. „De dwaasheid van haar jeugd en alle snode dingen” gingen haar aanklagen. Tot dan toe had ze „veilig geslapen, heerlijk zonder zorgen. Ik zei: Er is nog heel veel tijd, God pleegt niet snel te straffen.” Toen zag ze echter „de kracht van Gods toorn, Uw vuur komt op mij af.”
Als een helwaardige mocht ze echter vluchten tot Christus’ wonden. „Laat dan Uw doodszweet en Uw purperrode lijden mij wassen: dan zal ik rein en wit zijn doordat Gij in onschuld leed. Verkwik, omwille van de last Uws kruises, hetgeen Gij hebt verbrijzeld met heel de vreugde van Uw troost.”
Gelukkig huwelijk
Zeer tegen haar zin was Louise, onder zware druk van haar moeder, met de keurvorst van Brandenburg in het huwelijk getreden. Toch is het een heel gelukkig huwelijk geworden.
Ontzaglijk veel heeft de prinses meegemaakt. Het moest alles medewerken ten goede. De bekende theoloog Frederik Spanheim jr. (1632-1701) heeft de laatste maanden van haar leven vaak met haar gesproken. Ze mocht door genade getuigen bereid te zijn om God te ontmoeten. Ze beschouwde „zonder verschrikking het naderen des doods en loofde God, dat Hij haar van overlang al door verscheidene vermaningen, gevaarlijke kramen, grote ziektes en gevoelige schaden voorbereid had.”
Al die tegenslagen waren als middelen gebruikt tot haar bekering en verdere lering op de levensweg. Spanheim: „O, hoe menigwerf zegende zij in mijn tegenwoordigheid die heilzame roeden en uren van lijden, die haar aanleiding gegeven hadden tot zelfkennis, tot aanmerking van haar nietigheid, erkentenis van haar zwakheid, opwekking van haar Godsvrucht, verbetering van leven, en verdubbeling van gebeden! „Deze school”, zei ze mij menigmaal, „is mij streng gevallen, maar ook nuttig en heilzaam. (...) God heeft in mijn vlees de tekenen Zijner roede ingedrukt, maar desgelijks heeft Hij ook Zijn vreze in mijn hart ingeschreven. Door dat middel heeft Hij mijn slaapzucht genezen, mijn geduld geoefend, mijn geloof vermeerderd, mijn ijver doen blaken en mijn feilen verbeterd. Hij heeft mij niet alleen geslagen, maar ook vernederd. Hij heeft mij leren bukken onder Zijn machtige hand, om Zijn hulp en genade leren bidden, en mij over leren geven aan Zijn Vaderlijke leiding. Hij heeft mij doen zien dat de wereld en haar gedaante voorbijgaat, dat de mens als in een beeld wandelt, dat zijn duurzaamheid heenschiet en zijn dagen als een arend voorbijvliegen, dat zijn hoop haast bedriegt, zijn genoegen walgt en zijn vreugde verdwijnt.”
Niet altijd was ze gevoelig verzekerd van haar aandeel aan Christus. Met haar zielsgesteldheid ging het op en neer. Het gebeurde wel, als men haar tot vertroosting verschillende plaatsen uit Gods Woord voorhield, dat ze antwoordde: „Helaas! Ik gevoel die geest der vreugde en des gebeds niet. Ik heb die verslagenheid des harten niet, noch het geloof en de bekering die er behoren (te zijn)!”
Soms werd het echter weer anders in haar hart. Ze erkende dat het met het leven der genade gaat „als met de vloed en eb van de zee.” En dat de Heere aangenaam is: „een diepe verzuchting, een geroep, niet van de mond, maar van het hart, een ”Abba Vader”, een ”Mijn Heere en mijn God”, maar ook een ”Ik heb gezondigd!”, en een ”Ik geloof, Heere, kom mijn ongelovigheid te hulp!””
Lijkpreek
Louise Henriëtte overleed op 18 juni 1667, op 39-jarige leeftijd. Haar lichaam werd bijgezet in de dom in Berlijn. Als tekst voor de lijkpreek had ze zelf Job 13:15a aangegeven: „Zie, zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen?”
De auteur schreef het boek ”Op U zo wil ik bouwen. Een gouden draad in het Huis van Oranje-Nassau”.