Zwervend naar huis
Er was een tijd dat Gisela van Duivendijk kerkelijk nergens zo paste, ook al ging ze drie keer per zondag naar de kerk en als het even kon door de week ook. Tegenwoordig komt ze de ware kerk overal tegen: in de Biblebelt op de Veluwe, op een terp in Friesland, in een bos in het zuiden van het land. Het Woord dat haar raakte, in een nacht die wit was als sneeuw, bleek veelkleuriger dan ze ooit had gedacht.
De hoedjesmevrouw noemen ze haar in Friesland, en Gisela van Duivendijk-van der Poel (58) lacht er zelf hartelijk om. Ze hoorde het op de breiclub van de protestantse gemeente van Dronrijp, het Friese dorp waar ze nu een jaar woont. „Ik ben blij dat jullie dit gewoon tegen me zeggen!” zei ze. Ze droeg een hoed in alle erediensten die ze in haar leven bijwoonde, en dus ook in een gemeente waar niemand een hoed op heeft. Op een dag besloot ze om alleen nog zwarte kleding te dragen, en dus doet ze dat sindsdien. Gisela van Duivendijk houdt ervan als anderen haar ronduit vertellen dat ze de hoedjesmevrouw wordt genoemd, en andersom vertelt ze eerlijk waarom zij voor zwart koos.
Als je er even voor gaat zitten, vertelt ze dat allemaal vanzelf, na een enkele basisvraag. Ze beantwoordt ook de nog niet gestelde vragen in één sprankelend betoog, in een mix van diepe ernst en af en toe een schaterlach – als ze wist dat ze alles op het lijstje al aan het beantwoorden was, zou ze niet verwonderd zijn. Zo gaat het vaak in het leven, weet Gisela van Duivendijk. Antwoorden liggen soms al klaar voordat je de vraag hebt gesteld, en zo niet, dan wacht je rustig tot je hart weet wat wijsheid is.
Hoe kwam ze ertoe om te verhuizen naar Friesland, waar niet eens familie woont, en te kiezen voor een kerk op een terp in plaats van te blijven in de groeiende, jonge gemeente in Apeldoorn? En hoe weet je zeker dat zo’n verhuizing de weg van de Heere is, zoals Gisela van Duivendijk en haar man Wim dat zeker weten?
Het eerste antwoord gaat over een zoektocht naar rust. „We hebben pittige jaren achter de rug –we hebben beiden met een burn-out te maken gehad– en het laatste jaar dat ik op de basisschool in Uddel werkte, ben ik ziek geweest. Nadat mijn vader in 2018 overleed, ben ik direct weer gaan werken, maar ik had steeds pijnklachten. Ik ging maar door en door en probeerde van alles –therapie, nieuwe matras, noem maar op– maar ik kon niet meer, ik sliep niet meer, ik was op. Begin 2019 stelde een reumatoloog de diagnose fibromyalgie, een aandoening die zorgt voor chronische pijn in spieren en bindweefsel. En we zeiden: misschien moeten we kijken naar een kleiner huis, alles gelijkvloers, minder tuin…
Op een dag zei Wim: „Ik zou best in Zeeland willen wonen, want daar komt mijn voorgeslacht vandaan.” Eerst zagen we een huis in Tholen met een prachtige werkkamer! Dat gunde ik Wim zo; hij werkt veel thuis: als administratief ondersteuner voor een aantal ondernemers en een school. Maar één dag voordat we voor de tweede keer zouden gaan kijken, werd dat huis verkocht. Daarna bekeken we een huis in Veere; ook daar visten we achter het net. Ik solliciteerde er op een school, maar werd niet aangenomen. Die deur naar Zeeland ging echt dicht.
In de zomer fietsten we rond het Sneekermeer. Wat mooi hier, en wat een rust, zeiden we tegen elkaar. Zou hier niet iets geschikts te koop staan? Zo vonden we dit huis in Dronrijp. Ik was direct verkocht – vooral vanwege het uitzicht. Dat water! En terwijl we hiermee bezig waren, kwam er een gegadigde voor ons huis in Wenum-Wiesel. Je moet weten: het heeft eerder zeven jaar te koop gestaan, en toen werd het maar niet verkocht. En nu kwam alles samen. Alle deuren gingen wagenwijd open.
Nu we hier wonen, kom ik helemaal tot rust. Ik heb hier zo’n vrede. En ik zat echt vast aan Apeldoorn, en ik zat óveral zo aan vast. Maar ik ben hier op mijn plek gekomen.
Al zijn we nog wel verbonden met onze oude gemeente, hoor! Wim doet er nog een dag in de maand pastoraal werk, en ik ga met hem mee om vrienden op te zoeken.
Mijn werk als juf, dat ik in totaal 37 jaar heb gedaan, heb ik opgezegd. De kleuters mis ik, maar afstandsonderwijs zou echt niets voor mij zijn geweest. Ik heb met zo’n digibord gewerkt, en administratie gedaan via ParnasSys, maar niet van harte. Ik heb bijvoorbeeld ook geen smartphone, hè – wel een mobieltje waarmee ik kan bellen als ik een lekke band heb, en soms staat er in mijn agenda: Even bellen! omdat anders mijn beltegoed weer is verlopen.
Ik ben geen computermens, mijn hoofd zit snel vol. Ik kan een hele dag in de tuin werken maar een uur achter de computer is voor mij al veel. Misschien is dit nog een gevolg van de heftige manier waarop ik tot geloof ben gekomen.”
Voor het diepere antwoord op de vraag „hoe weet u wat de weg van de Heere is, rond zo’n verhuizing bijvoorbeeld?” gaat Gisela van Duivendijk 15 jaar terug in de tijd, naar de periode waarin ze de deur van de kooi van haar kanarie openzette: „Als de wereld vergaat, moet hij vrij zijn, dacht ik. Maar de vogel bleef zitten.” Het was 2 maart 2006 en ze was ervan overtuigd dat de wereld binnen veertig dagen zou vergaan. Toen een verpleegkundige haar kort daarna vroeg wat haar geboortedatum was, zei ze: „2 maart 2006.” „Dat kan niet”, zei de verpleegkundige. Maar Gisela van Duivendijk was ervan overtuigd dat het wel zo was. Die dag, of eigenlijk die nacht, beleefde ze de grootste ommekeer van haar leven.
Sneeuw
„Het was nacht, ik had ontzettende hoofdpijn, en ik ging naar beneden om tabletten te halen. Buiten was het hélemaal wit: het had gesneeuwd. Ik nam die tabletten in, ik hoorde de koekoeksklok 3 uur slaan, en toen hoorde ik een stem die mij riep.
„Nee, Heere”, zei ik. „Roept U Wim maar, want hij heeft U altijd gezocht!” En ik zei: „Ik heb te veel zonden gedaan.” Maar die stem zei: „Ik zal je maken zo wit als de sneeuw.” Hoe wit die sneeuw was, dat had ik net gezien! „Maar ik kan U nooit genoeg loven”, zei ik. Hij zei: „Ik zal je stof geven om Mij te loven.” En Hij kwam over met Psalm 100:4: „Want goedertieren is de Heer’, Zijn goedheid eindigt nimmermeer…”
Daarna zei ik: „Niet alleen ik, dan wij samen!”
En toen maakte de Heere het af: „Zijn trouw en waarheid houdt haar kracht, tot in het late nageslacht.” Toen mocht ik weten dat het ook voor Wim zou zijn.
Ik was zo verbroken en zo gelukkig. ’s Morgens was er zo’n vrede, rust en blijdschap in mijn hart, ongekend. Op school vertelde ik het Bijbelverhaal over de wonderbare spijziging, en ik moest huilen. De kinderen wisten niet wat er aan de hand was, want ik hoefde nooit te huilen.
Tot dan toe zat ik in de kerk in gedachten lessen voor te bereiden, en mijn jurken te naaien – maar toen niet meer. De eerstvolgende zondag preekte de dominee in Gortel over de zalving van Maria met die kostelijke zalf, en ik dacht: ik moet hem vertellen wat er is gebeurd. En dat deed ik, hoewel ik het eerst niet durfde. „Dat zal dan wel flink bestreden worden”, zei de predikant. „Ja”, zei ik. „Maar bij de Heere ligt het vast!”
Er is in die dagen veel gebeurd, ik weet nog precies wie we allemaal spraken en naar welke kerkdiensten we gingen en over welke teksten er werd gepreekt, en dat ik in een vergadering op het werk collega’s om vergeving moest vragen, want ik verborg mijn ellende onder een heleboel hoogmoed. De Heere liet me telkens dingen zien die ik moest veranderen.
Op een avond kwamen we laat thuis, ik keek omhoog en zag een grote maan, met daaromheen een heleboel heldere sterren, en in een wijdere kring ontelbaar meer vage sterren: dat zag ik als een belofte dat er nog veel meer mensen moeten worden toegebracht. Ik zag zo’n ruimte bij de Heere.”
Zwart
„Maar het was overweldigend, het was groot, het werd te groot voor mij om te bevatten, en ik werd ook heel bang. Op een dag wist ik zeker dat de wereld binnen veertig dagen zou vergaan, en dat er dan nog zoveel mensen het Evangelie niet zouden hebben gehoord. Ik dacht dat ik dit iedereen moest vertellen. In de vroege morgen riep ik naar de krantenjongen dat hij verloren zou gaan.
Toen wist Wim dat er iets moest gebeuren, het ging echt niet goed. Ik moest worden opgenomen vanwege een psychose. Die heb ik daarvoor nooit gehad, en daarna ook niet meer. Ik heb ervaren dat de Heere erbij was, in die isoleercel waar ik niet op het bed durfde te gaan liggen omdat het een altaar leek. Hij liet me niet los, toen niet en daarna ook niet. Ze brachten mijn Bijbel terug, die ze me eerst hadden afgenomen.
In die dagen heb ik besloten om alleen nog zwart te dragen, uit zelfbescherming. Ik hou heel veel van kleuren en kleren, was echt een beetje koopverslaafd. Ik was altijd zo druk met kleding en sieraden. Nog jaren heb ik al mijn kleren op kleur in de kast laten hangen. Op een dag heb ik alles toch meegegeven naar Roemenië, en dat was goed. Sommigen zullen zeggen: wat maken kleren nu uit. Dat is ook zo, voor die persoon misschien niets. Maar voor mij wel. Ieder mens heeft zijn valkuilen, de Heere laat je die wel zien, en hier zaten de mijne. Zwart past bij me en het geeft me rust om niet naar andere kleuren te hoeven kijken.
Het ging gelukkig snel beter, na twee weken mocht ik al naar huis. In die twee weken organiseerde ik spelletjesavonden op de psychiatrische afdeling, omdat iedereen anders alleen maar voor de televisie zat. Zwaar depressieve mensen gingen met mij wandelen.
De Heere gaf heel veel, maar het heeft veel met mijn hoofd gedaan. En ik moest gaan leren leven door het geloof, door het Woord, in plaats van via directe stemmen.We gingen drie keer op een zondag naar de kerk, en door de week ook nog. Ik ben van huis uit oud gereformeerd, maar we bezochten ook allerlei andere diensten: van gereformeerde gemeenten tot de gereformeerde gemeenten in Nederland tot evangelisaties en hervormde gemeenten in alle varianten.
Het was een tijd van zwerven. In de gemeente waar we uiteindelijk lid werden, wilden we eerst niet zijn; die leek ons te modern. Maar we kwamen er toch terecht vanwege de preken: over Christus, Die alles heeft volbracht, en dat is de grond waarop je staat. In jezelf is geen grond, alleen een bodemloze put waarin je verzinkt, waarin je omkomt.
En we bleven daar ook omdat ik er voor het eerst aan het avondmaal mocht gaan. Tijdens de voorbereidingspreek was ik zo koud als wat. Een vrouw voor me was helemaal in tranen, maar ik niet. Zie je wel, dacht ik nog, de Heere wil niet dat ik hier aanga, want het doet me niks. Maar de week erop was het anders, en toen kon ik niet blijven zitten, ook al was ik nog geen lid in die gemeente, en ik werd niet weggestuurd.”
Wandelen
„De Heere maakt waar dat je Hem gaat dienen, en laat zien dat Hij een taak voor je heeft om anderen te dienen. Ik ging door de jaren heen meedoen met jeugdwerk en kinderevangelisatiewerk en met evangelisatiewerk in Kerkrade. Die zomerse weken in Limburg, met 99 jongeren, was het net alsof we één groot gezin waren.
Wim is in 2008 burn-out geraakt, en ik ben bij tijden ook erg moe geweest. Toch denk ik niet dat de Heere te veel van iemand vraagt in Zijn Koninkrijk. De Heere heeft mijn agenda bewaakt, want ik sprak vaak te veel af. Als mijn agenda te vol werd en ik niet wist hoe ik het allemaal moest doen, belde er iemand af, waardoor er ruimte kwam. Als we zien op Jezus, valt alles weg; als we mogen wandelen met God, dan hoef je niet te rennen en kun je rustig kijken wat er op je pad komt.
Hier in Dronrijp kwam er een tuintje op mijn pad, ik ging daar kijken en sprak er een man, Wiepke met zijn gereformeerde wortels, die vroeg: „Hoe komen jullie hier zo verzeild?” „Dat is Gods leiding”, zei ik. En we hadden een gesprek van hart tot hart. Uiteindelijk zei hij: „Ik wist niet dat je een relatie met God kon hebben – maar nu weet ik het!”
De krantenwijk die ik loop, kwam ook zomaar voorbij, en daardoor leer ik de wijk beter kennen. Er zijn zoveel mensen met wie je goede gesprekken kunt hebben. En weet je wat we hier pas tegenkwamen in Friesland? Een palingschuit, gemaakt bij een scheepswerf van Van Duivendijk. Een van de scheepswerven zit nog in Tholen, waar we eerst wilden gaan wonen.
Op de basisschool in Wouterswoude ben ik wezen praten over invallessen, maar ik wist nog niet of ik het moest doen, en zolang ik zoiets niet weet, wacht ik af. Via een advertentie in het Reformatorisch Dagblad kwam ik in contact met een mevrouw met MS in Damwoude, en dat paste ineens wel: twee middagen per week daar helpen, dat is mooi. Ergens anders las ik iets over voorleeswerk voor kinderen die taal moeilijk vinden. Zoiets scheur ik dan uit de krant, bewaar het, en leg het bij de Heere neer. En als ik tijd overheb, kan ik het gaan doen. Snap je?
We zijn met de verhuizing als lid overgeschreven naar de hersteld hervormde gemeente in Wouterswoude, maar op zondagmorgen gaan we hier naar de protestantse gemeente in Dronrijp. Toen de predikant van Dronrijp kwam kennismaken, zei hij: „Als we elkaar maar vinden onder het kruis.” En zo is het. De eerste preek die we van hem hoorden, ging over de wonderbare spijziging. Hij verbond dat Bijbelgedeelte met Psalm 23 vers 1. ’s Middags in Wouterswoude hoorden we een preek over Psalm 23 vers 1 tot 4. Alleen verwondering bleef over.
Ach, kerkmuren zeggen me niet zoveel meer… Met de keurigst uitziende mens in het zwart –ah, ik mag dat wel zeggen hè?– krijg je soms maar geen gesprek van hart tot hart, en bij iemand van wie je het niet verwacht, zijn twee woorden genoeg en je zit op dezelfde golflengte.
We wandelden eens in Limburg, waar we een bioloog met een vlindernetje spraken – die bleek een vrouw te hebben die ernstig ziek was. Ik had een Bijbeltje in mijn rugzak dat wij opensloegen bij Romeinen 8. We lazen dat hoofdstuk samen en vers 28 bemoedigde hem en ons. „Halleluja, lof zij de Heer”, riep hij luid toen we elk ons weegs gingen. Zo zal het in de hemel zijn… niet: van welke kerk ben je? Maar: ben je van de Kerk? Eens God loven in een grote schare – dat uitzicht helpt je de dagen door.”