Opinie

Weerwoord: Eert de koning

Nemen dr. John MacArthur en zijn kerkenraad een juist standpunt in?

Ds. W. A. Zondag
18 September 2020 13:23Gewijzigd op 17 November 2020 07:53
„Er is verschil tussen een overheidsmaatregel die luidt: „dit deel van de Bijbel mag niet verkondigd worden” en een maatregel die het samenkomen van de gemeente tijdelijk beperkt.” beeld ANP, Sem van der Wal
„Er is verschil tussen een overheidsmaatregel die luidt: „dit deel van de Bijbel mag niet verkondigd worden” en een maatregel die het samenkomen van de gemeente tijdelijk beperkt.” beeld ANP, Sem van der Wal

Covid 19, overheidsmaatregelen en de kerk. Voorzover mij bekend, namen kerken de maatregelen nauwkeurig in acht. „Wij zijn het braafste jongetje van de klas”, wordt soms wat schamper gezegd. Wel worden inmiddels ook meer kritische geluiden gehoord. Deels wordt dat ingegeven door inconsequent handelen van de overheid. Wie denkt niet met verbazing terug aan de massale demonstratie op de Amsterdamse Dam met een glimlachend toekijkende burgemeester? Om maar te zwijgen over de inmiddels veelbesproken bruiloft in het fleurige Bloemendaal.

Voor de Amerikaanse theoloog dr. John MacArthur en zijn kerkenraad van de immens grote Grace Community Church (GCC) in Sun Valley (Californië) is het geen vraag meer hoe de kerken zich moeten opstellen. Hun standpunt is dat de overheid uitsluitend moet worden gerespecteerd ten aanzien van het overheidsdomein. Maar alles in en rond de kerk is voor de overheid ‘verboden terrein’. Een overheid die de kerkelijke gemeenschap verbiedt fysiek samen te komen of te zingen tijdens de eredienst gaat over de grens van haar bevoegdheid. „De Bijbelse orde is duidelijk: Christus is Heer over Caesar, niet vice versa. Christus, niet Caesar, is Hoofd van de kerk”, aldus de kerkenraad van de GCC. Het oordeel van de rechter maakt dat voor hen niet anders. Ik citeer: „Maar belangrijker is dat God Zijn gemeente heeft geboden om op de eerste dag van de week samen te komen. Dat telt meer dan een uitspraak van de rechter.” Een duidelijke boodschap.

Hoe moeten wij de stellingname van de GCC beoordelen? Laat ik beginnen met de tóónzetting richting de overheid. Ik mis, als ik op de berichtgeving afga, ootmoed. Ik mis ook een zoekende houding waarin echt alles wordt gedaan om te luisteren naar de overheid als Gods dienares (art. 36 NGB) en tegelijk te voldoen aan de Bijbelse opdracht ten aanzien van ”gemeentezijn”. In de verschillende berichten uit en van de GCC proef ik eerder krachtige oorlogstaal. ”Wij” tegenover ”zij”. Het is mooi om te zeggen dat wij het Hoofd van de Kerk moeten volgen. Maar dan wel met „het gevoelen”, de gezindheid van Christus (Filippenzen 2:5). Gods Zoon onderwierp zich niet alleen ten aanzien van de belastingen aan de overheid – vertegenwoordigd in de volstrekt immorele keizer Tiberius (Markus 12:17), maar onderbrak zelfs het gebed tot Zijn Vader in de Olijvenhof toen de overheid hem kwam arresten. Hij zei niet: „Dit is het terrein van God, u heeft hier niets te zoeken”, maar liet zich vrijwillig meevoeren (Johannes 18:8). Van déze gezindheid, doordrenkt met ootmoed, lees ik bij Petrus (1 Petrus 2) en bij Paulus (Romeinen 13). „Eert de koning!” houdt eerstgenoemde apostel ons voor (1 Petrus 2:17). En de ‘koning’ was in die tijd de wrede en niemand ontziende keizer Nero. Doen wij dat door te zeggen: „wegwezen overheid, u heeft, gelet op Hebreeën 10:25, niets over onze samenkomsten te zeggen”? Het is waar, wij moeten Gode méér gehoorzamen dan mensen. Maar let wel op het verschil tussen kernzaken, waaronder de inhoud van de verkondiging, en zaken die daartoe niet behoren. Er is verschil tussen een maatregel die luidt: „dit deel van de Bijbel mag niet verkondigd worden” en een maatregel die het samenkomen van de gemeente tijdelijk beperkt. Het werd Petrus en Johannes verboden om de naam van Jezus te verkondigen. Dat verbod moesten zij negeren. Maar stel dat het Sanhedrin had gezegd dat er maximaal tweehonderd mensen op het tempelplein mochten komen met het oog op de veiligheid. Het is onwaarschijnlijk dat Petrus dát gebod eveneens zou hebben genegeerd met een beroep op gehoorzaamheid aan God. Hij ging immers ook vrijwillig mee met de ‘politie’ die hem kwam ophalen voor verhoor. Petrus zei niet: „wegwezen, jullie verstoren onze eredienst” (Handelingen 5:26-27).

De Vroege Kerk bestond voor een groot deel uit slaven. En slaven kregen heus niet zomaar vrij op de zondag om naar de samenkomsten te gaan. Nergens lees ik in de zendbrieven dat het legitiem was om met een beroep op „Gode meer gehoorzaam” weg te lopen. Eerder is sprake van het tegenovergestelde (1 Petrus 2:18).

Dus toch maar het braafste jongetje van de klas blijven? Ja, wat mij betreft wel. „Want dat is genade” (1 Petrus 2:13a).

De auteur is predikant van de gereformeerde gemeente in Dordrecht. Weerwoord gaat in op vragen over het christelijk geloof. >>rd.nl/weerwoord

Meer over
Weerwoord

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer