Scholen te afhoudend over voorstel tot onderwijs Wilhelmus
Bij gelegenheden waar het volkslied wordt gezongen sta je als gewoon burger met plaatsvervangende schaamte te luisteren naar het gemurmel en gestuntel van andere mensen die niet weten wat ze zingen moeten. Laat staan dat ze de betekenis van het lied begrijpen. Zelfs hoge ambtenaren of dames en heren van stand kennen het Wilhelmus niet goed.
Soms gaat het met het eerste couplet nog redelijk, maar bij het andere –het zesde– rest alleen nog een onzeker gemompel. Met de kennis van het Wilhelmus is het dus slecht gesteld.
Er is daarom zeker reden om aandacht te vragen voor verbetering van de bekendheid met ons nationale volkslied. Nederlanders slaan soms een modderfiguur tegenover buitenlanders die wel in staat zijn om hun nationale hymne uit volle borst mee te zingen. En dat gebeurt echt niet alleen in dictatoriaal geregeerde naties waar het nationalisme er stevig in gestampt wordt. Ook burgers van de Verenigde Staten van Amerika heffen hun volkslied luidkeels aan. Geen wonder overigens, want daar wordt het op scholen met grote regelmaat gezongen. Het hoort bij het lesprogramma.
CDA-leider Buma heeft onlangs gezegd dat het goed zou zijn als scholen verplicht worden om de tekst van het Wilhelmus aan te leren en de historische achtergronden van het lied en de betekenis ervan te onderwijzen. Hij deed dat omdat hij er zich aan ergerde dat het niet vanzelfsprekend is dat kinderen het volkslied op school leren.
Waarschijnlijk haalt zijn wens het regeerakkoord niet. Wel zal er –naar verwachting– in worden opgenomen dat scholen extra aandacht behoren te schenken aan het volkslied.
Vanuit de christelijke onderwijsorganisaties is bezwaar gemaakt tegen deze verplichting. Niet omdat ze iets tegen het Wilhelmus hebben. Zeker niet. De reden is dat de overheid zich niet met de inhoud van het onderwijs moet bemoeien. De zorg is dat je, wanneer je hier wel mee akkoord gaat, geen been hebt om op te staan als er straks iets ter tafel komt waar je vanuit je levensovertuiging wél moeite mee hebt.
Helemaal onbegrijpelijk is die zorg niet. Er bestaat bij de overheid zeker de neiging om steeds meer inhoudelijke eisen aan het onderwijs te stellen. Die tendens bezorgt besturen en directies van christelijke scholen meer dan eens hoofdbrekens. Die neiging van de overheid is bedreigend voor de vrijheid van onderwijs, dus dat het christelijk onderwijs de boot afhoudt, is begrijpelijk.
Tegelijk blijft de vraag of grondige kennis van het eigen volkslied niet van iedere burger verwacht mag worden. Zo ja, dan is het onderwijs wel de plaats waar die kennis verworven moet worden. En wat als scholen, veelal niet-christelijke, deze kennisoverdracht niet nodig vinden? Niet zelden komt dit voort uit een aversie tegen de monarchie en tegen het christelijke karakter van het volkslied.
Was het niet verstandiger geweest dat scholen het voorstel van Buma toch positiever hadden benaderd? Nu dreigt men met het badwater het kind weg te gooien.