Kerk & religie

Themapreek 5: Malaria en werkdadig medelijden

In 1825 breken in Noord-Nederland diverse dijken door. Landerijen worden moerassen. Als het zomer 1826 heet wordt, blijken het uitgelezen plaatsen voor de malariamug.

Dr. Henk Florijn
24 April 2020 20:14Gewijzigd op 16 November 2020 19:02

Malariamuggen brengen malaria over, een kwaal die gekenmerkt wordt door koortsaanvallen en koude rillingen, die soms vergezeld gaan van bloedarmoede en een vergroting van de milt. Ongeveer 10 procent van de Noord-Nederlandse bevolking zal eraan overlijden.

Er wordt over gepreekt; de liberale Kamper predikant Georg Henricus Hein (1788-1840) publiceert het gesprokene onder de titel ”Leerrede aanprijzing van een christelijk werkdadig medelijden” (Kampen 1826). Volgens hem een „opwekkend woord” om tegemoet te komen in „de voorziening in de nood der behoeftigen”, vooral in de provincies Overijssel, Groningen en Friesland, waar de malaria woedt.

De tekst is Markus 8:1-9, de wonderbare spijziging van 4000 mensen met zeven broden. Om maar direct een punt te maken: dit opwekkend woord is zeker niet diepgaand. Het Evangelie en de grote nood worden heel oppervlakkig bij de hoorders (en lezers) gebracht. Wel besteedt de moderne ds. Hein aandacht aan een praktisch aspect dat in veel andere preken op de achtergrond blijft.

Wat is volgens hem belangrijk in het Bijbelgedeelte? Dit, dat hierin vooral „een zeer uitmuntende trek van het beminnelijk karakter” van de Zaligmaker belicht wordt. Met de spijziging geeft Christus een voorbeeld: zoals Hij de mensen met brood verkwikt, zo moet een mens „aan wie God een redelijk gevoel gaf” dat ook doen. En gelukkig –ds. Heins toont zich een heel tevreden man– gebeurt dat in Kampen ruimschoots. Ja, met blijdschap stelt hij vast dat zij „wier natuurlijk gevoel door burgerlijke en godsdienstige opvoeding beschaafd werd” medelijden hebben met „de ongelukkige broeder en natuurgenoot.” Een werkdadig medelijden! Het komt tot uiting in het verschaffen van die middelen die „het lijden opheffen of verzachten”: geld en voedsel.

Daar is op zich weinig tegenin te brengen: die dingen zijn inderdaad hard nodig. Maar moeten ze verstrekt worden opdat „welgezinde mensen, omtrent wier achting wij niet onverschillig mogen zijn” onze daden dan zullen „toejuichen”? En zal zo de goddelijke goedkeuring en die van ons eigen hart ondervonden worden? De bevindelijken, die in de jaren voor de Afscheiding van 1834 ook in Kampen bijeenkomen, vallen ds. Hein hier niet in bij. Zij zien vooral de straffende hand van God in de plaag.

Ds. Hein verkondigt de Heere Jezus vooral als een voorbeeld dat nagevolgd moet worden. Maar wilde Christus de hoorders alleen maar van brood voorzien? Waarom verwijst de predikant niet naar Johannes 6:26-27, waar Deze de mensen vermaant dat ze Hem zoeken omdat ze van de broden gegeten hebben en waar Hij oproept niet te werken „om de spijze die vergaat, maar om de spijze die blijft tot in het eeuwige leven”?

Door alleen te wijzen op het belang van materiële hulp en niet op te roepen tot ootmoed en bekering, heeft ds. Hein tijdens de malariacrisis de kerkgangers stenen voor brood gegeven.

Kerkhistoricus dr. Henk Florijn belicht deze weken op de kerkpagina steeds een themapreek uit het verleden. Deel 5.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer