De worsteling van Henk Wessels
Hij had een bloeiend transportbedrijf toen zijn vrouw plotseling ernstig ziek bleek. Korte tijd later balanceerde hij zelf op het randje van de dood. Henk Wessels moest het stuur overgeven: hij verkocht zijn onderneming en stapte in het onderwijs. Terugkijkend kan hij alleen maar zeggen: „Ik heb met een getrouwhoudend God van doen.”
Zomer 2019. De familie Wessels is een dagje in Urk. Opa beklimt met een groepje kleinkinderen de vuurtoren, vertelt bij het vissersmonument over de gevaren op zee en maakt een wandeling door de steegjes en langs de haven. Overal wordt hij enthousiast aangeroepen: „Ha Wessels! Hoe is het met je?” Het doet hem goed. „Zo zijn ze, die Urkers, open en spontaan.”
Vijftien jaar lang stond de voormalige transportondernemer in het vissersdorp voor de klas. Vele honderden jonge Urkers leerden van hem hun eerste Duits. „Ik heb er een fijne tijd gehad”, zegt hij anderhalf jaar na zijn pensionering. Maar toen hij in het onderwijs begon, zat hij in een diep dal: zijn vrouw verloren, een zware hartoperatie achter de rug, zijn bloeiende bedrijf noodgedwongen verkocht en bij dat alles de verantwoordelijkheid voor een opgroeiend gezin. „Ik dacht: hoe kom ik hier ooit uit?”
Wessels is een bekende naam in de Twentse transportbranche. Hoe zit dat precies?
„Mijn opa Willem Wessels was een duizendpoot. Hij was boer, transportondernemer, taxateur en veehandelaar. Drie van zijn zoons zijn in het transport verdergegaan. In de jaren zeventig waren er drie bedrijven met de naam Wessels, elk met hun eigen kleur vrachtwagens: de blauwe van oom Johannes, de witte van oom Jan en de groene van mijn vader. Ik ben in 1977 in de vennootschap van vader gekomen. In datzelfde jaar zijn Ria en ik getrouwd.
Transport was booming business. Om ons te onderscheiden specialiseerden we ons in het vervoer van gevaarlijke stoffen. Intussen kwam het bedrijf steeds meer op mijn schouders terecht. In 1998 verhuisde het bedrijf van Vriezenveen naar Almelo en investeerden we in opslag. We reden met 24 auto’s en hadden 30 personeelsleden.”
Toen was uw vrouw al ernstig ziek?
„Met Kerst 1992 is het begonnen. Ze was nooit ziek geweest, had hard gewerkt als kraamverzorgster, was heel creatief en pakte alles aan. En ineens ligt ze daar. Eerst dachten we aan griep. Ze kwam er maar niet bovenop. Onze jongste was vier geworden en ging naar school. Ria valt in een gat, zeiden de mensen. Maar dat was het niet. Ze lag daar en keek me soms aan: „Wat heb ik toch?”
Ze ging slechter zien en had een bril nodig. Toen een gehoortest. Ik zei tegen de dokter: Dat is het niet. In maart kwamen we bij de neuroloog. Hij gaf haar een vulpen en zei: „Haal hem eens uit elkaar en schuif hem dan weer in elkaar.” Ze kon het niet. Een halfuur later werd er een scan gemaakt. De uitslag: een ernstige hersentumor.
Er volgde een hele reeks operaties in Enschede. Na zes weken kreeg ik haar terug, in een rolstoel, geknakt. Haar korte geheugen was weg. Mijn moeder heeft in die eerste tijd ontzettend veel voor ons gedaan. Moeder overleed in 1994. Dat kwam ook weer heel hard aan. Toch krabbelde Ria wat op. Ze probeerde met hulp haar leven weer een beetje op de rit te krijgen. Maar ’s nachts kon ze wel tien keer vragen hoe laat het was. Lief is ze altijd gebleven maar het doortastende was weg. Aan de andere kant heeft ze ontzettend veel gezucht en gebeden. Ze wist het: van deze ziekte kom ik nooit weer af. En toen kwam 1997.”
Wat bedoelt u?
„Mijn transportbedrijf draaide in die jaren gewoon door. Mijn stafleden zetten zich 100 procent in, die namen mijn plek gewoon over als ik niet kon komen. Maar op een maandag in juni van dat jaar kwam de volgende klap. Ik was om vijf uur op de zaak, want ik wilde er altijd bij zijn als de chauffeurs de weg op gingen. De zaterdag ervoor was ik met een schutting bezig geweest. Toen voelde ik me opeens zo naar. Zal mijn bloeddruk wel zijn, dacht ik. Zondag, op weg naar de kerk, werd ik weer niet lekker. Morgen maar even langs de dokter, besloot ik. Om halfacht vroeg ik onze planner om even voor me waar te nemen. Ik had niets tegen Ria gezegd en ging regelrecht naar de huisarts. Die onderzocht me en zei: „Je hebt een heel groot probleem. Er zitten een paar kransslagaders dicht, ik bel meteen de ambulance.”
Ik protesteerde en zei dat ik zelf wel naar het ziekenhuis kon rijden. Maar toen ik daar binnenkwam, moest ik op een brancard gaan liggen. Ik werd gekatheteriseerd en toen was het wel duidelijk. Een paar dagen later ben ik in Utrecht geopereerd. Vijf omleidingen kreeg ik. Die eerste dagen was ik er slecht aan toe. ’s Nachts kreeg ik indrukken: dit gaat niet goed. Aan de andere kant: Roept Mij aan in de dag der benauwdheid… Daar staat achter: en Ik zal er u uithelpen. Maar dat kon ik toen niet bedenken. Ik kon er niks van bekijken. Ik dacht: Hoe kom ik hier ooit uit?”
Hoe hebt u die tijd geestelijk beleefd?
„Ik vroeg Ria om boeken mee te nemen. Ze kwam met een hele stapel. ”De viervoudige staat” van Boston, een paar levensbeschrijvingen, de ”Institutie” van Calvijn. Ik begon met dat boek van Boston. Eerst de staat in het paradijs, daarna de staat na de val. Ik heb gekozen, las ik. Adam? Nee, wij hebben allemaal in Adam gekozen. Ik heb met dat boek gesméten, ik kon het niet verwerken. Waarom moest me dat allemaal overkomen?
Waren er geen zonden, dan waren er ook geen wonden. Er is in het paradijs wat gebeurd, daar moet een mens achter gebracht worden. Ik loop nog veel in het duister. „O Mijn volk, wat heb Ik u gedaan, en waarmede heb Ik u vermoeid? Betuig tegen Mij.” Dat zeg ik niet na. Maar de Prediker zegt: „Waarom zoudt gij sterven buiten uw tijd?” Onze tijd is bij God bepaald, daar ben ik goed achter gekomen. Toen, in 1997, had ik niet veel voorland meer. Als ik dan kijk hoe de Heere mij in de jaren daarna nog heeft gedragen en gespaard. Waar blijft dan de ware dankbaarheid? De ware dankbaarheid is uit het geloof, daar ben ik rotsvast van overtuigd. En toch mag er verbintenis zijn, ook in de preken die ik ’s zondags hoor.
Ik kwam uit het ziekenhuis met mijn ziel onder de arm. Een oud vrouwtje uit de gemeente kwam op bezoek, met een boekje bij zich: ”Het kromme in het levenslot”, van Thomas Boston. Dat raakte me. Mensen leven wel met je mee. „Een vriend heeft te aller tijd lief en een broeder wordt in de benauwdheid geboren.” Dat heb ik meegemaakt.”
Hoe ging het met uw vrouw?
„Toen ik weer opknapte, kwam de ziekte bij Ria terug. Dat was in 1998. Toen zijn we naar het VU-ziekenhuis in Amsterdam gegaan. Daar heeft ze nog drie jaar lang heel veel kuren ondergaan. Er was een kuur bij van 1000 euro per stuk, daar moest ze er dertig van hebben.”
En jullie waren niet verzekerd?
„Nee, wij zijn gemoedsbezwaard. Maar ik ben nooit een cent tekortgekomen – ik heb ook niet overgehouden. Ik herinner me een gift uit Middelburg, een groot bedrag. Maar de volgende week zou er weer een rekening komen. En die week lag er wéér een envelop! Zo ging het maar door, soms precies met het bedrag dat ik nodig had.”
Wisten mensen dat u dat geld nodig had?
„Mensen niet, maar Eén weet alles. Dan kun je zeggen: Daar moet je geloof voor hebben, maar ik had dat geloof niet. Ik heb met een getrouwhoudend God van doen gehad, ondanks alle ellende die ik meegemaakt heb.”
Hoe kwam u ertoe uw bedrijf te verkopen?
„Toen ik zo ziek was, ben ik gaan nadenken: wat is mijn toekomst? Wat opvolging betreft voorzag ik ook een probleem. Daar kwam bij dat wij als gemoedsbezwaarden niet verzekerd waren. Met het vervoer van gevaarlijke stoffen liepen we grote risico’s. Ook de roep om op zondag te gaan rijden kwam naar ons toe. Hoe moest ik dat allemaal oplossen? Ik had er de kracht niet meer voor.
Mijn vrouw overleed in 2001. In diezelfde tijd overleed ook een goede chauffeur van ons. Het jaar daarop heb ik het bedrijf verkocht aan een bevriende transportonderneming in de regio. Die nam ook het personeel over. Om de overdracht in goede banen te leiden ben ik zelf tot begin 2003 bij hem in dienst geweest. Ik heb er nooit spijt van gehad dat ik gestopt ben. Om een nieuwe start te maken, mét een hartprobleem, vijf opgroeiende kinderen, werkweken van zestig tot tachtig uur, dat zag ik niet meer zitten.”
Hoe kwam u in het onderwijs terecht?
„Ik had goede contacten met de stichting Vakopleiding Transport & Logistiek. Wij hadden regelmatig stagiairs en ze vroegen me ook weleens om een gastles te geven. Ik heb ze benaderd of ik consultant kon worden. Daarvoor moest ik solliciteren, maar er kwamen 66 sollicitanten op één vacature, waaronder mensen met een hbo-opleiding. Ik was al vijftig, ik deed niet meer mee. Ik was ontzettend teleurgesteld. Het heeft me op de knieën gebracht. Ik probeerde het alleen, maar ik moest mijn hulp bij een Ander zoeken. Toen ben ik gaan solliciteren, heel breed.
Als secretaris van het schoolbestuur van de Johannes Bogermanschool in Vriezenveen had ik contacten in het voortgezet onderwijs. Toen kwam ik in april 2003 directielid Jan Kettelarij van de Pieter Zandt Scholengemeenschap tegen. Hij zocht zijinstromers die een taal konden geven. Ik had 25 jaar lang veel met Duitsers contact gehad, en op de oude mulo en de hbs een stevige basis in het Duits meegekregen. Om kort te gaan: ik ben aangenomen. Na een stoomcursus lesgeven stond ik midden augustus voor de klas.
In vijf jaar tijd heb ik mijn bevoegdheid gehaald. Ik heb heel wat kilometers gemaakt, van Vriezenveen naar Urk, en naar de Driestar in Gouda. Eén werkstuk ging over de psalmberijming van Matthias Jorissen. Daar liet ik in de klas uit zingen. Psalm 25: Zeige, Herr, mir Deine Wege, mach mir Deinen Pfad bekannt, dass ich treulich folgen möge, jedem Winke Deiner Hand. Prachtig!”
U hebt zich ook ingezet voor het jongerenwerk in uw eigen kerk, de gereformeerde gemeente in Nederland van Vriezenveen. Hoe kwam u daartoe?
„In 1991 ben ik diaken geworden, in 1995 werd ik scriba. In die tijd heb ik de kerkenraad gesuggereerd wat voor de jeugd van 16-plus te gaan doen. Ik zag mijn eigen kinderen opgroeien, die stimuleerde ik om vrienden te zoeken onder gelijkgezinden. Ik zei tegen de kerkenraad: Laten we één keer in de maand een jongerenavond houden, op zaterdag. Als ze bij ons zitten, zitten ze niet in de kroeg of in de keet. Met stropers moet je stropers vangen, dus ik heb een paar jongelui in de gemeente opgezocht en gevraagd of ze me wilden helpen. Dat ging echt goed. We hebben sprekers gehad over allerlei onderwerpen: de oorlog, de MAF, geldbesteding, verkering, de komst van de euro, maar ook over orgaandonatie, euthanasie en abortus. Prachtige discussies gaf dat. Belangrijk vond ik dat de sfeer informeel zou zijn, het moest niet op catechisatie lijken: met faciliteiten, koffie en een friteuse, want je moet de jongelui wat te bieden hebben. Later zijn we ook met twee jongere groepen gestart en hebben we de verantwoordelijkheid meer bij de ouders neergelegd.”
Waarom vindt u dat belangrijk?
„De ouders hebben de doopbelofte afgelegd. Luther zegt dat een goede opvoeding de meest directe weg naar de hemel is. Verwaarlozing ervan noemt hij zelfs de grootste schade voor de christenheid. Dat ben ik volledig met hem eens.
In een schoolbestuur moeten ouders van schoolgaande kinderen zitten. Die weten wat er leeft. Wees daar als kerkenraad niet bang voor, maar houdt wel het doel voor ogen: christelijk onderwijs geven op gereformeerde grondslag.
We zien dat ook in het reformatorisch onderwijs de betrokkenheid afneemt. Vroeger zat de zaal vol als je een ouderavond had, dat is bij de jongere generatie niet meer vanzelfsprekend. Gezinnen zijn kleiner, dan heb je weleens zorgen over de toekomst. Maar we moeten het toelatingsbeleid niet versoepelen. Gods Woord en de drie formulieren, die grondslag moeten we vasthouden, dan is er toekomst, onder biddend opzien.”
U hebt jarenlang onder grote druk geleefd. Ging dat niet ten koste van uw gezin?
„Ik geloof niet dat de kinderen ooit iets tekort zijn gekomen. Ik heb een hele warme familie om me heen. Ook de familie van mijn eerste vrouw, met name mijn schoonmoeder, heeft ontzettend veel voor onze kinderen gedaan. De kinderen zeggen vaak: Die tijden van druk zijn niet de slechtste geweest. Dan praat je met elkaar, niet over een hypotheek of een baan, maar over diepere zaken.
Onze kinderen zijn allemaal bij de waarheid gebleven en ze hebben aan die moeilijke tijd psychisch geen nadelige gevolgen overgehouden. Ik kom soms de erkentelijkheid tekort. Wie ben ik en wat is mijn huis, dat de Heere mij tot hiertoe gebracht heeft?”
In 2004 bent u hertrouwd. Waarom?
„Ik heb het niet gezocht, maar toen we elkaar tegenkwamen klikte het meteen. Joke was ongehuwd en zestien jaar jonger dan ik. Mijn schoonmoeder en de kinderen vonden het in het begin wel moeilijk. Ook van de omgeving heb ik wat moeten slikken. Ik zei tegen de kinderen: Je hoeft geen mama te zeggen, want een moeder is onvervangbaar, zeg maar gewoon Joke. Joke is heel verstandig geweest, ze reageerde niet overal op. Ik heb wel tegen haar gezegd: Als het niet meer gaat, dan stoppen we ermee. Maar dat kon niet, echt niet. Een mooi moment was toen onze zoon en schoondochter onze eerste kleindochter verwachtten. Onze schoondochter zei: Als de kleine geboren wordt, is het allereerst oma hoor!
Al die stappen die ik moest zetten, ook in mijn tweede huwelijk, hebben me ontzettend veel knieënwerk gekost. Dat is geen vrome praat. We hebben met een getrouwhoudend God van doen, lankmoedig en groot van goedertierenheid. Met die God kom je nooit beschaamd uit.”
Henk Wessels
Hendrik Albertus Wessels wordt op 11 juli 1952 geboren in Vriezenveen. Na de lagere school gaat hij naar de mulo en de hbs-B. In 1974 treedt hij als vrachtwagenchauffeur in dienst van het familiebedrijf. In 1977 wordt hij mede-eigenaar. Dat jaar trouwt hij met Frederika Wilhelmina (Ria) Dekker. In 1989 wordt Wessels bestuurslid van de reformatorische Johannes Bogermanschool in Vriezenveen. In 1993 wordt bij zijn vrouw een ernstige hersentumor geconstateerd. In 1997 ondergaat Wessels zelf een ingrijpende hartoperatie. Ria overlijdt na een intensief behandeltraject in 2001. Daarna verkoopt Wessels zijn onderneming. In 2003 wordt hij docent Duits op de locatie Urk van de Pieter Zandt Scholengemeenschap. In 2018 gaat hij met pensioen. Henk Wessels hertrouwt in 2004 met Johanna (Joke) van den Hudding (1968). Uit zijn eerste huwelijk heeft hij vijf kinderen en zeventien kleinkinderen. Het echtpaar Wessels is lid van de gereformeerde gemeente in Nederland in Vriezenveen, waarvan Henk sinds 1991 ook diaken is.