„Amenhotep II was farao bij uittocht uit Egypte”
Is het jaartal van Israëls uittocht op grond van Bijbelse gegevens en uit de geschiedenis van Egypte vast te stellen? Kan de farao van de uittocht worden geïdentificeerd? Nee, beweren vele theologen, „allemaal mythe.” Ja, stelt historicus Jan van der Land, „de uittocht van de Israëlieten vond plaats in het jaar 1400 voor Christus en Amenhotep II was de farao van de uittocht.”
Op het congres van de stichting Bijbel, Geschiedenis en Archeologie (BGA), zaterdag in Barneveld, bracht drs. J. G. van der Land vele argumenten aan voor deze stelling. De bijeenkomst trok zo’n 15 belangstellenden.
Van der Land is voorzitter van de stichting Bijbel, Geschiedenis en Archeologie en redacteur van het gelijknamige blad – dat dit jaar na lange tijd weer verscheen. De gepensioneerde leraar geschiedenis, kenner van de Egyptische geschiedenis, meent overtuigend bewijs te hebben dat Amenhotep II de farao is geweest die het volk Israël liet gaan en die volgens Psalm 136 in de Rode Zee verdronk. Zijn vader Thoetmosis III moet dan de farao geweest zijn bij wie Mozes opgroeide aan het hof.
Tiende plaag
In zijn toespraak verdedigde Van der Land zijn stelling met allerlei argumenten uit de Bijbel, de archeologie en de Egyptische geschiedenis. Farao Amenhotep II stierf in 1400 voor Christus op jonge –45-jarige– leeftijd. Dat zijn opvolger, Thoetmoses IV, niet zijn eerstgeboren zoon was, is opmerkelijk. Van der Land ziet daarin een verwijzing naar de tiende plaag, waarbij immers alle eerstgeborenen, ook de zoon van farao, stierven. Het feit dat de graftombe van Amenhotep II met haast is gemaakt, wijst volgens de historicus op een onverwachte dood. Ook al is Amenhotep II verdronken, dan nog kon hij in een graftombe zijn begraven, want Egyptische legers hadden altijd balsemtafels bij zich en het lichaam van de farao werd zeker gevonden, gebalsemd en begraven.
Septuagint
Van der Land wijkt door zijn datering van de uittocht in 1400 voor Christus af van de gangbare uitleg door rabbijnse en christelijke uitleggers. Op grond van berekeningen gebaseerd op de overgeleverde standaard Hebreeuwse tekst, de zogenoemde masoretentekst, stelden joodse en christelijke uitleggers vast dat die de uittocht plaatsvond in het jaar 1500 voor Christus, tijdens de regering van farao Ramses II.
Volgens Van der Land kan de masoretische tekst soms misverstanden oproepen en is het in sommige gevallen beter de Septuagint, de Griekse vertaling van het Oude Testament, te volgen. Ter verdediging van het gebruik van de Septuagint noemde hij de apostel Paulus, die in vele gevallen ook deze Griekse vertaling gebruikte en die blijkbaar betrouwbaar achtte.
Behalve naar de Septuagint, die minder misverstanden met jaartallen zou geven, verwees Van der Land ook naar andere Bijbelgedeelten. Het gegeven dat in Numeri 26:59 Mozes het kleinkind van Levi wordt genoemd, gecombineerd met de leeftijd van Mozes die als 80-jarige leider het volk uitvoerde, pleit volgens de historicus ook voor de datering van de uittocht in het jaar 1400 voor Christus.
Sterke aanwijzingen
Jan van Meerten van het Logos Instituut liet vanuit zijn visie alle argumenten om Amenhotep II als farao van de uittocht te identificeren de revue passeren. Deze farao was een sterke persoonlijkheid, beschikte over grote lichamelijke kracht en was bekend vanwege zijn wreedheid. Deze feiten gecombineerd met andere gegevens, zoals de haastig gemaakte graftombe, de ongewone troonopvolger en het verzwakte Egypte na zijn dood, zijn volgens Van Meerten sterke aanwijzingen voor Amenhotep II als de exodusfarao.