Schriftuurlijk-bevindelijke prediking geanalyseerd
Arie van der Knijff heeft een onderzoek gedaan naar bevinding in de prediking binnen de Gereformeerde Gemeenten (GG). Dit proefschrift is een weergave van zijn onderzoek, dat hij deed „om het begrijpen van bevinding binnen de specifieke context van preken.”
Om beter zicht op de bevinding in de preken van de GG te krijgen, heeft Van der Knijff gekozen voor een empirisch-homiletische benadering van het onderzoeksmateriaal (blz. 23). Hij licht zijn onderzoeksmethodiek in het boek toe. Het onderzoeksmateriaal bestond uit enige beschouwingen over de prediking geschreven binnen de kring van de GG. En vooral heeft hij een aantal preken onderzocht van diverse predikanten uit de breedte van dit kerkverband. Deze preken zijn allemaal van na het jaar 2000. Het betrof enkele voorbereidingspreken met betrekking tot het heilig avondmaal en een aantal catechismuspreken over de zondagen 25 en 31 (daarbij is vooral gelet op het deel over de prediking). Opgemerkt moge worden dat hij een enkele keer mijns inziens te veel afgaat op een passage in één preek (blz. 350 e.v.). De schrijver stelt dat predikanten van de Gereformeerde Gemeenten in de prediking „proberen een verbinding te leggen tussen de tekst van de Schrift en de betekenis daarvan voor de geloofs- en levenspraktijk van de hoorders” (blz. 33).
Koppelteken
Hem zijn verschillende zaken opgevallen. Het koppelteken in de benaming ”schriftuurlijk-bevindelijke prediking” heeft grote betekenis. Het is de visualisering van een hermeneutische regel. Het verbinden van bevinding aan de Bijbeltekst gebeurt vanuit een theologische exegese van de tekst. Zo worden de openbaring van God en de geloofservaring van de mens bij elkaar gebracht. „Voorgangers gaan het gesprek met de Bijbeltekst aan met het oog op het toepassingsperspectief ervan voor de hoorders.”
Van der Knijff merkt op dat volgens hem historische gegevens hierbij soms sterk overdrachtelijk worden gelezen. Hij werpt dan de vraag op of dit niet kan afdoen aan de historiciteit en uiteindelijk niet kan leiden tot „vervluchtiging van de heilsgeschiedenis.” Die vraag wordt, dunkt mij, vooral beantwoord door te letten op hoe de heilsgebeurtenissen benaderd worden. En ook hoe de predikanten bijvoorbeeld over de scheppingsgeschiedenis spreken (Genesis 1-3; HC 9). Daarbij is volgens mijn waarneming echt geen sprake van vervluchtiging van de geschiedenis.
Een volgend punt dat Van der Knijff opviel, is de grote aandacht voor de manier waarop God leidinggeeft in het geestelijke leven. Bij de weergave hiervan geeft hij herkenbare typeringen van de tekening van het geestelijke leven en de orde des heils. Hij stelt dat er aanmerkelijke invloed vanuit Bunyans ”Christenreis” is. In de weergave van het geestelijke leven merkt hij een sterk accent op de wedergeboorte en de kenmerken daarvan. En ook op de rechtvaardiging en de persoonlijke, bewuste geloofservaring daarvan. Mijns inziens had hier ook de openbaring en de kennis van Christus vermeld kunnen worden.
In het algemeen vindt Van der Knijff het accent op de ellendekennis erg sterk aanwezig. Misschien mag ik in dit verband wijzen op wat Calvijn schrijft, daarbij Augustinus aanhalend, over de blijvende verootmoediging als grondtoon van het christenleven (”Institutie” II,2,11).
Een derde facet dat aandacht krijgt, is de oproep tot zelfonderzoek. Die oproep richt zich tot bekeerden en onbekeerden. En binnen elke groep worden weer onderscheidingen aangebracht. Er is „een concentratie op ontdekking en overtuiging binnen het kader van een nadrukkelijk juridische verhouding tussen God en mens”, zo merkt de schrijver op (blz. 395).
Het vierde punt dat naar voren komt, is de oriëntatie op de eeuwigheid. Dat betrekt Van der Knijff op het ter sprake brengen van de eeuwige oorsprong van het heil. Zo komt vaak de raad des vredes en ook het trinitarisch karakter van (de oorzaak en bewerking van) het heil naar voren in de prediking. Ook is er de gerichtheid op en de aandacht voor de toekomstverwachting (eeuwig wel en eeuwig wee).
Eeuwigheidsperspectief
Het laatste karakteristieke punt is volgens de jonge doctor de doorleving van de verzoening. Wezenlijke zaken merkt hij hierbij in de preken op, zoals: de persoonlijke doorleving staat tegen de achtergrond van de eeuwige verkiezing en de raad des vredes. Het werk van Christus is plaatsvervangende voldoening aan het recht Gods. De tekst wordt gelezen en uitgelegd met een focus op de persoonlijke beleving van de verzoening. Met instemming bemerkte ik dat Van der Knijff bij het nader ingaan op de verkiezing lijnen laat teruggaan naar Augustinus en Calvijn.
Een kritische noot van de schrijver is dat volgens hem het gevoel een te grote rol dreigt toebedeeld te krijgen. Hij pleit voor meer accent op het objectieve heilswerk. Als recensent mag ik daarbij misschien twee opmerkingen plaatsen. Het gevoel zal zeker een plaats moeten hebben; denk aan wat Jonathan Edwards hierover aanreikt. Anderzijds is de waarschuwing voor een ‘gevoelsgodsdienst’ vandaag zeker nodig. Een ‘evangelische wind’ van subjectiviteit waait stevig in onze tijd. De andere opmerking is dat de bevindelijk-gereformeerde richting terecht grote nadruk legde en legt op de persoonlijke toepassing van het objectieve heil. Dat is de lijn van Reformatie en Nadere Reformatie. En is ook vandaag heel nodig.
In het gedegen boek van Van der Knijff staan, op vriendelijke wijze verwoord, uiteraard wel wat meer kritische punten en ook (vervolg)vragen. Voor mij overheerst echter de verbondenheid die spreekt in de weergave van veel zaken. Blijft wel de vraag of de prediking onderworpen mag en moet worden aan een analytisch onderzoek om die te begrijpen. Waarbij aan het begin deze vraag bij mij sterker was dan aan het eind.
Bevindelijk preken – Een empirisch-homiletisch onderzoek naar de bevinding in de prediking binnen de Gereformeerde Gemeenten, Arie van der Knijff; uitg. Labarum Academic, Apeldoorn, 2019; ISBN 978 94 029 0715 5; 439 blz.; € 34,95