OpinieCommentaar
Toeslag voor kleine school is groot goed
Kleine reformatorische basisscholen moeten hun best doen het hoofd boven water te houden. Krimpende leerlingaantallen kosten hun al heel wat hoofdbrekens. De dreigende korting op de zogenoemde kleinescholentoeslag zou voor sommige van deze scholen weleens het einde kunnen betekenen.

Staatssecretaris Mariëlle Paul van Onderwijs zet het mes in een belangrijke toeslag voor kleine scholen in grote steden, de zogenoemde kleinescholentoeslag. Dat is een extra financiële bijdrage vanuit de landelijke overheid voor kleine basisscholen. Met deze toeslag kunnen kleine onderwijsinstellingen voorkomen dat ze moeten sluiten en kunnen ze de onderwijskwaliteit op peil houden. Concreet: het verdwijnen van deze toeslag kan ertoe leiden dat een school van vier naar drie groepen gaat, zo legt directeur-bestuurder Dirk van Garderen deze woensdag uit in het Reformatorisch Dagblad. „De vraag is dan natuurlijk wel of je als school de huidige onderwijskwaliteit behoudt.”
Overheidsbeleid baart basisschool De Zaaier in Groningen grote zorgen
De bewindsvrouw geeft met dit voornemen uitvoering aan het regeerprogramma, waarin staat dat de kleinescholentoeslag omgevormd zal worden naar een dunbevolktheidstoeslag. Dát de overheid oog heeft voor kleine scholen in dunbevolkte regio’s is mooi. Al te vaak stond het platteland de laatste decennia onder druk, waardoor er tal van voorzieningen verdwenen. Het postkantoor, de bank, de supermarkt, de bushalte – het verdwijnen hiervan verschraalde al veel dorpen. Als de basisschool ook nog weg zou moeten, zou dat wel extra pijnlijk zijn, zeker als dat de laatste school van een bepaalde richting in de regio is.
Maar, deze nodige impuls voor scholen op het platteland mag niet ten koste gaan van kleine scholen in stedelijke gebieden. Want ook daar geldt dat het even pijnlijk is als de laatste school van een bepaalde richting de deuren moet sluiten.
Efficiency en doelmatigheid mogen en moeten een rol spelen in de financiering van het onderwijs, maar kunnen niet het einde van alle tegenspraak zijn. Gerard van Rijswijk, juridisch adviseur van de Vereniging Gereformeerd Schoolonderwijs (VGS), legt daar terecht de vinger bij: ook de identiteit van de school moet meewegen. Voor een aantal reformatorische basisscholen geldt dat ze qua leerlingaantal onder de opheffingsnorm zitten. Toch mogen ze blijven bestaan omdat ze in een straal van 5 kilometer de enige school met een reformatorische identiteit zijn. Als deze scholen vervolgens de kleinescholentoeslag verliezen, ontstaat er een ingewikkelde situatie. Of, zoals Van Rijswijk zegt: „Je kunt als overheid immers niet zeggen: we vinden het prima dat je bestaat, maar je krijgt geen geld daarvoor. Dan is zo’n uitzondering waardoor kleine scholen toch door kunnen een lege huls.”
Staatssecretaris Paul zou er daarom goed aan doen de factor identiteit zwaarder mee te laten wegen in de aanpassing van de regeling rond toeslagen voor kwetsbare scholen. Onderwijsvrijheid moeten we koesteren en dat mag ook wat kosten.