Recensie: Ben van Oosten speelt complete orgeloeuvre Franck
„Hij die naar de bron kan gaan, gaat niet naar de waterkruik”, zo hield Leonardo da Vinci zichzelf voor. Ben van Oosten bouwde decennialang aan een indrukwekkende discografie van Frans-romantische ‘waterkruiken’ als Vierne, Guilmant, Widor, Dupré en Lefébure-Wély. Pas na z’n 60e achtte hij de tijd rijp om zich aan de ware bron van deze fameuze orgelstijl te wijden. In een aantal sessies tot mei van dit jaar nam hij het overgrote deel van de orgelwerken van César Franck (1822-1890) op voor het Duitse label MDG.
Het tekent de persoonlijkheid van Ben van Oosten (1955). Na consciëntieuze studie, met ongeëvenaarde toewijding en bijkans schroomvallige eerbied, treedt de organist uit Den Haag het relatief bescheiden oeuvre van de Parijse meester tegemoet. Het resultaat, een box met vier cd’s, biedt gedurende bijna vijf uur een nieuw ijkpunt voor de Franckinterpretatie.
In het cd-boek met doorwrochte teksten in het Engels, Frans en Duits meldt de interpreet te streven naar de juiste synergie tussen tempo, expressie en agogiek. Hij wil daarbij zowel afstandelijke objectiviteit als overdreven expressiviteit vermijden. Het vocale element in de muziek verdient alle aandacht: elke stem moet zingen.
Lang geaarzeld
Van Oosten koos als medium het orgel dat Aristide Cavaillé-Coll in 1890, Francks sterfjaar, voltooide in de Saint-Ouen in Rouen. Die keus lijkt voorspelbaarder dan hij was. Van Oosten heeft namelijk lang geaarzeld voor hij opnieuw naar de hem zeer vertrouwde Normandische Seine-oevers toog. Francks eigen orgel was immers veel bescheidener. Het Récit (bovenwerk) was soberder en aanzienlijk klassieker van aard dan dat in Rouen, waar het is uitgegroeid tot een volwaardige tegenhanger van het Grand Orgue (hoofdwerk).
Maar hoe tevreden was Franck met z’n eigen instrument (ondanks z’n bekende lofzang: „Mijn nieuwe orgel – het is een orkest! Als u eens wist hoezeer ik het bemin”)? Droomde hij niet toch van anders en meer, getuige z’n vergeefse sollicitaties naar de Saint-Sulpice in 1870 en de Madeleine een jaar later, beide in Parijs? Dat feit relativeert de eventuele bezwaren tegen Rouen, door Widor geprezen als ”L’orgue à Michel-Ange” (het orgel volgens Michelangelo). Bovendien schreef Franck diverse werken met een ander orgel in gedachten. Zo waren de ”Trois Pièces” (Fantaisie in a, Cantabile, Pièce héroïque) bedoeld voor een concert in Parijs op het Trocadéro-orgel van 1878, een instrument met een rijker palet.
De luisteraar mag dus mét Van Oosten zonder gewetensbezwaren genieten van de ongehoorde klankpracht van Cavaillé-Colls laatste grote schepping. Die verleent de muziek van de ”Père angélique” in de royaalste mate de kleur, poëzie, mystiek, artistieke integriteit en grandeur die zij vraagt. Luister hoe het meest eenkleurige grote werk, het ”Prière”, zich door de ruimte welft: wat een ernst bij Franck, wat een sonoriteit bij Cavaillé-Coll, wat een respect voor beiden bij Van Oosten.
Schemerige duisternis
Het spel van Van Oosten heeft immer iets van aristocratische terughoudendheid. Nu was César Franck zelf verre van een volksman. Hij leidde een teruggetrokken leven en mengde zich niet in het Franse muzikale establishment. Het gelukkigst was hij in de schemerige duisternis van zijn orgelbalkon. Dat karakter lijkt Van Oosten op de voorgrond te plaatsen. Ongeacht welk stuk, alles baadt in de gouden gloed van een laat zonne-uur.
Dat geldt ook de vroegere stukken, de ”Pièces posthumes”, zeer korte (Quasi lento van 00:41) tot middellange werken. Van Oosten programmeert ze alle op rij, anderhalve cd lang, voorafgegaan door twee grotere ”Pièces” en het bekende Andantino in g uit 1856. Wat mij betreft hadden ze in blokjes als omlijsting van de grote werken dienstgedaan.
Joris Verdin speelde dezelfde reeks op het veel vroegere, brutalere orgel in Saint-Omer (1855), en iets meer van diens vurigheid en onstuimigheid zou Van Oosten hier niet misstaan hebben. Heeft hij niet gedacht aan een andere Cavaillé-Coll in Rouen, die in de Basilique Notre-Dame de Bonsecours uit 1857, precies de tijd van ontstaan van de postuum uitgegeven stukken? Achttiende-eeuwers als Louis-Claude Daquin en Claude-Bénigne Balbastre zijn hier nog nauwelijks wijlen.
Virtuoze passages
Zelden speelde iemand Franck rustiger dan Van Oosten. Hij fraseert nadrukkelijk, met buigzame rubati, die hij naar eigen zeggen ontleent aan pianistische gewoonten. Franck was aanvankelijk pianist, en dat is in veel orgelwerken te horen.
De virtuoze passages in het ”Grande Pièce symphonique”, de Pastorale, de Final en het ”Pièce héroïque” zijn Van Oosten toevertrouwd. Zijn fluwelen klavierbehandeling en uiterst zorgvuldige afwerking zijn ronduit uniek. Een enkele keer zou je iets meer dynamiek willen horen. Het ”Poco lento” in de Fantaisie in C is bij hem welhaast echt lento.
Net als in het ”Grande Pièce” en elders valt hier op hoe schitterend de crescendi gerealiseerd worden, overrompelend en meeslepend. De fijnbesnaarde reus in Rouen, superbe opgenomen door Grimm en Dabringhaus, kan elke emotie aan. De balans tussen de klavieren, de optimale menging van de stemmen, het enorme bereik en boven alles de diepe sonoriteit van de klank maken dit orgel voor velen tot het mooiste in z’n soort.
In een van de hoogtepunten van de cd-serie, de ”Trois Chorals”, lijkt zich een kleine metamorfose te voltrekken. Juist in deze driedelige zwanenzang laat Van Oosten zich van z’n meest bravoureuze kant horen.
Snelkookpan
De kleine kanttekeningen bij de productie van Van Oosten verbleken als je haar vergelijkt met die van collega-organisten. De draaitafel van weleer leek pootjes te krijgen bij Jeanne Demessieux’ zinderende ”Pièce héroïque” en Final. Maar haar kwaliteiten verhulden niet dat de Madeleine klonk als een snelkookpan.
Aan hetzelfde euvel lijdt de opname van Jean-Pierre Leguay in de Parijse Notre-Dame: een overspannen en daardoor eendimensionale klank, met daarbij soms onbarmhartige (tongwerk)registraties en een strakke vertolking. Lyon, waar Louis Robilliard het aanzienlijk rustiger en zorgvuldiger aan deed, is mooier, maar van dichtbij opgenomen, dus weidsheid ontberend. Zijn tempi benaderen die van Van Oosten dicht, maar zijn spel is spontaner.
Bram Beekman in Perpignan is van extra waarde omdat de dispositie van die Cavaillé-Coll uit 1857 bijna identiek is aan die van Francks eigen instrument in de Sainte-Clotilde, dat dateert van 1859. Het verschil in klankintensiteit in vergelijking met Rouen is echter enorm.
Diamant
Tijdens de cd-presentatie op 22 juni in Rouen zei Van Oosten één ding zeker te weten: hij zou het werk van Franck de volgende dag niet spelen zoals hij het die avond had gedaan. „Want telkens en telkens weer openbaren zich nieuwe schatten van het expressieve potentieel van dat werk.”
Ook deze iconische opname kan daarom voor hem niet meer zijn dan „een foto van een diamant die de glans van slechts enkele facetten van haar myriade vertoon van licht en kleur weergeeft.”
Franck – The Organ Works – Ben van Oosten; MDG (316 2080-2); 4-cd; € 40,75; bestellen: www.mdg.de