MuziekBoekrecensie

Geheimen van pianist en pedagoog

In ”Pianogeheimen” bundelt Marcel Baudet een serie interviews die hij in de jaren 80 en 90 met pianisten en pianopedagogen had. De vraag is voor wie dit een leuk of nuttig boek is.

Kees Jansen
9 May 2025 14:29Leestijd 6 minuten
beeld RD, Anton Dommerholt
beeld RD, Anton Dommerholt

In 1941 verscheen een van de bekendste boeken van Godfried Bomans, ”Erik of het klein insectenboek”. Een van de eerste ontmoetingen die de hoofdpersoon –gekrompen tot het formaat van een vlieg– heeft, is die met een wespenfamilie. Aan de wand van hun huis hangt een tegeltje met de tekst ”Men is het of men is het niet”. De wespen wanen zich superieur aan elke andere diersoort. Maar wat hen nu precies onderscheidt, is moeilijk aan te geven.

Die associatie kwam in mij boven bij het lezen van de serie interviews die Marcel Baudet voornamelijk in de jaren 80 en 90 heeft afgenomen voor Piano Bulletin, een vakblad voor pianodocenten, en die hij nu gebundeld heeft in ”Pianogeheimen”.

Onder de geïnterviewden bevinden zich grote namen, die én als uitvoerend musicus én als pianopedagoog naam hebben gemaakt, zoals Vlado Perlemutter, Håkon Austbø, Willem Brons en Theo Bruins. Anderen zijn juist als pianist bekend geworden en minder als pedagoog, zoals Frédéric Mijnders, Ronald Brautigam, Hans Henkemans, Rian de Waal en Jos van Immerseel, en bij weer anderen is de bekendheid juist op hun lesgevende activiteiten gebaseerd, zoals Jan Wijn, Peter Norris, Detlef Kraus en György Sebök.

Dilemma’s

Het boek biedt een aardige inkijk in de dilemma’s en vraagstukken waarmee de pianopedagoog te worstelen heeft, en waar elke geïnterviewde een eigen visie op heeft, hoewel ze het over sommige zaken wel eens lijken te zijn.

Zo is daar de vraag of de leerling/student een goed musicus is. „Men is het, of men is het niet.” Als de pianist alleen maar toetsen indrukt en louter drijft op techniek en snelheid, of vanuit effectbejag niet integer omgaat met wat de componist heeft opgeschreven, is men in elk geval geen goed musicus. Jan Wijn is daarin nogal uitgesproken: „Een intermezzo van Brahms gespeeld door Ivo Pogorelich is een leugen voor mij.”

Wat nu precies een pianist tot een goed musicus maakt, blijft een beetje in nevelen gehuld

Maar wat nu precies een pianist tot een goed musicus maakt, blijft een beetje in nevelen gehuld. Het heeft te maken met in elk geval recht doen aan de componist en de compositie. Maar men is het bepaald oneens over de rol van biografische gegevens. Is het van betekenis dat de componist kort voor het schrijven van dit of dat stuk een verdrietige gebeurtenis meemaakte? En als dat zo is, moet dat dan in de interpretatie terugkomen?

beeld RD

Dat is de ene kant, maar er is ook nog de persoon van de pianist zelf. Vooral in het interview met Theo Bruins komt naar voren dat de notentekst natuurlijk niet onbelangrijk is, maar dat het musiceren veel facetten kent die in de gedrukte tekst niet tot uitdrukking (kunnen) worden gebracht. Die moet de pianist zelf uitzoeken, want zelfs in de musicologisch zeer verantwoorde Urtext-edities staan ‘fouten’. Dynamische tekens die in het eerste deel van een stuk wel staan, maar in de herhaling niet terugkomen, of articulatie die –als die al aangegeven is– in vergelijkbare passages anders door de componist is genoteerd.

En dat is dan nog alleen wat de componist heeft opgeschreven, maar daarnaast blijft er nog genoeg over waar de musicus zelf mee aan de slag moet om er muziek van te maken. Denk aan het tempo. Kraus gaat bijvoorbeeld in op de tempi zoals die bij de muziek van Brahms gehanteerd zouden moeten worden. Brahms zelf was een verklaard tegenstander van het neerschrijven van een metronoomsnelheid. Zijn tempoaanduidingen in woorden zeggen meer over het karakter van de muziek dan over het precieze tempo. En als na de aanduiding ”Allegretto” verderop in het stuk ”Poco adagio” staat, moet dat gerelateerd worden aan het eerder gespeelde tempo, en niet aan een absoluut metronoomgetal. Bruins geeft het voorbeeld van Stravinski. Hij gaf wel metronoomsnelheden weer, maar vond ook dat je die zeker niet letterlijk moest nemen.

Etudes

Een ander dilemma voor pianodocenten is de rol van technische oefeningen, de etudes. De naam Czerny is in dezen berucht bij elke gevorderde pianist. De Franse docente France Clidat noemde hem een beul. „Hij plaatst je in een kerker waar je maar uit moet zien te komen.” Als je techniek wilt oefenen, pak dan de ”Technische Studien” van Liszt, is haar devies.

De Belg Claude Coppens constateert dat Czerny zijn etudes schreef voor een piano zoals die in de eerste helft van de negentiende eeuw bestond, en dat het alleen al om die reden de vraag is of zijn etudes nog zo relevant zijn. Het toetsgewicht was in die tijd hooguit 40 gram, en tegenwoordig is dat 70. Prima dus om ze te spelen, maar verwacht niet dat je er op een moderne Steinway mee kunt bereiken wat op een Broadwood uit 1820 wel mogelijk was.

Een aantal docenten gebruikt Czerny wel, maar vindt dat de student ook die etudes moet benaderen als ‘muziek’.

Meer assertiviteit

Daarnaast komen in het boek wel heel specifieke andere vraagstukken aan de orde: de zithouding, de houding en de bouw van hand en arm, de ideale manier van studeren, vingerzettingen, de kwalijke rol van concoursen, de moeizame verhouding tussen kunstonderwijs en overheid, de ruimte die de student krijgt om een eigen visie te ontwikkelen –mag je stukken voorspelen?– en de (belabberde) kwaliteit van het piano-onderwijs op de muziekscholen.

In z’n geheel heb ik het idee dat Baudet zijn gesprekspartners wel met iets meer assertiviteit had mogen benaderen. Wanneer een mopperige Naum Grubert beweert dat er tegenwoordig alleen maar rommel wordt gecomponeerd, mag er wel om bewijs voor die stelling gevraagd worden.

Deprimerend

Voor wie is dit een leuk of nuttig boek? Eerlijk gezegd weet ik dat niet zo goed. Ik beschouw mezelf als een gevorderde amateur die zeer geniet van het spelen, maar geen ambities heeft om daarmee naar buiten te treden. Daarom vond ik sommige interviews zeker interessant, maar omdat de docenten die aan het woord komen vrijwel zonder uitzondering werk(t)en met de meest getalenteerde studenten van de conservatoria, gaan de dilemma’s waarmee zij te maken hebben goeddeels aan mij voorbij.

De gemiddelde pianodocent werkt met andere, gewone leerlingen en is zelf meestal ook geen podiumtijger

Mede daarom vond ik de verhalen hier en daar zelfs deprimerend. „Men is het of men is het niet.” Durf ik nog wel te spelen? En ik denk dat mijn bedenkingen ook gelden voor de gemiddelde pianodocent. Die werkt met andere, gewone leerlingen, en is zelf meestal ook geen podiumtijger.

En de enkele docent die wel met de doelgroep van de geïnterviewden te maken krijgt? Die zal tot de conclusie komen dat hij hoe dan ook zijn eigen plan moet trekken.

Pianogeheimen. Meesterpianisten over musiceren, interpreteren, studeren en lesgeven, Marcel Baudet; uitg. Amsterdam University Press; 356 blz.; € 29,99

Vond je dit artikel nuttig?
Meer over
Boekrecensies

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer