Bewaar de belijdenis van de doop
Laat de angst voor overwaardering van het genadeverbond en de (kinder)doop ons nooit ertoe brengen dat we die, als reactie daarop, gaan onderwaarderen, reageert ds. G. Kater.
Voor de Kontaktvereniging van Leerkrachten en Studenten hield ds. A. Schot een lezing over de betekenis van het genadeverbond voor het onderwijs (RD 22-5). Op het verslag van deze lezing kwam een reactie van Kees Jansen en Henk Dijkgraaf, twee docenten uit het voortgezet onderwijs (RD 26-5).
Nu is het niet mijn bedoeling om over dit thema te polemiseren. Wel wil ik in dit artikel graag een sterk pleidooi voeren voor het bewaren van (ook op dít punt) de inhoud van de gereformeerde belijdenis.
Artikel 27 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis zegt dat we onze kinderen „behoren te dopen, en met het merkteken van het verbond te verzegelen, zoals de kinderen in Israël besneden werden, op dezelfde beloften die onze kinderen gedaan zijn.” Antwoord 74 van de Heidelbergse Catechismus zegt dat de jonge kinderen (van de gemeente) „in het verbond van God en in Zijn gemeente begrepen zijn, en dat hun door Christus’ bloed de verlossing van de zonden, en de Heilige Geest, Die het geloof werkt, niet minder dan de volwassenen toegezegd (oud-Nederlands voor: beloofd) wordt.”
In hoofdstuk I-17 van de Dordtse Leerregels lezen we dat de kinderen van de gelovigen „heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond, in hetwelk zij met hun ouders begrepen zijn.”
Volle zaligheid
Het is duidelijk dat de gereformeerde belijdenis de jonge kinderen van de gemeente ziet als kinderen die in Gods genadeverbond begrepen zijn. Hoewel zij in zonden ontvangen en geboren worden, en daarom van nature geestelijk dood zijn, richt God met hen Zijn genadeverbond op. Hij belooft hen daarin als de drie-enige God de volle zaligheid, en Hij eist van hen bekering en geloof. Daarbij wil Hij ook Zélf geven wat Hij eist, door de kracht van Zijn Geest.
De beloften van Gods genadeverbond (Gen. 17:7; Hand. 2:39) zijn ook volgens het klassieke doopformulier de Bijbelse grond waarop onze kinderen gedoopt worden. Zijn beloften, die in de Heilige Doop betekend en verzegeld worden, zijn daarmee een door God gegéven pleitgrond, voor onze kinderen, hun (groot)ouders en de hele gemeente. Zó spreken onze gereformeerde belijdenisgeschriften en formulieren, in navolging van onder anderen J. Calvijn. Laten we in ons spreken hierover daarom zo nauw mogelijk aansluiten bij deze gemeenschappelijke belijdenis. Wellicht dat op deze wijze ook onvruchtbare tegenstellingen rond het genadeverbond en de doop kunnen worden overstegen.
Pinksteren
Het is helaas waar dat het genadeverbond en de (kinder)doop soms overgewaardeerd worden. Zodat de noodzaak van wedergeboorte door de Heilige Geest voor elk gedoopt verbondskind in prediking en pastoraat naar de achtergrond schuift, of zelfs geheel uit het oog verdwijnt. Dat is verdrietig, en zelfs misleidend. Want alleen in de weg van persoonlijke bekering en geloof zullen Gods aangeboden verbondsbeloften vervuld worden in ons leven. Daarmee zijn er ”tweeërlei kinderen des verbonds”.
Maar laat de angst voor overwaardering ons nooit ertoe brengen om als reactie daarop het genadeverbond en de (kinder)doop te onderwaarderen. Juist in onze tijd is er in toenemende mate kritiek op de doop van kinderen binnen alle reformatorische kerken. Daarvoor zijn diverse oorzaken te noemen. Laten we ervoor waken daar (onbewust) zelf aan mee te werken, door de inhoudelijke betekenis van Gods genadeverbond en de (kinder)doop uit te hollen. Laten we al onze kinderen in ernst en liefde wijzen op de noodzaak van persoonlijke wedergeboorte door de Heilige Geest, maar óók op de almacht en de gewilligheid van de drie-enige Verbondsgod, in Christus Jezus, door Zijn Geest.
Hij heeft Zélf Zijn Naam aan hun naam verbonden in de doop, zodat zij er niet aan hoeven te twijfelen dat Hij hen in Christus tot een genadige God en Vader wil zijn. Opdat zij, overtuigd door Gods wet en genodigd door Zijn Evangelie, door het geloof tot Christus leren vluchten. Om door Hem verzoend te worden met deze drie-enige God.
Zo mag de opvoeding van onze (klein)kinderen staan onder de koepel van Gods vaste genadeverbond. En juist omdat het Pinksteren geworden is, is er verwachting voor ons nageslacht. „Want Ik zal water gieten op de dorstigen, en stromen op het droge; Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten, en Mijn zegen op uw nakomelingen. (Jes. 44:3)” Uit genade, om Jezus’ wil.
De auteur is predikant van de hersteld hervormde gemeente in Waarder.