Laat zinsnede over doop en besnijdenis in doopformulier ongemoeid
De formulering „dat de doop in de plaats van de besnijdenis is gekomen” heeft geen aanvulling nodig, omdat de gedachte dat de kerk in de plaats van Israël zou zijn gekomen in het doopformulier niet aan de orde is, reageert dr. Henk Post.
Dr. M. Klaassen bespreekt het voorstel van de Gereformeerde Bond om enkele woorden toe te voegen aan de zinsnede in het klassieke doopformulier dat de doop in de plaats van de besnijdenis is gekomen (RD 3-3). De reden daarvoor is dat het doopformulier zou suggereren dat de kerk in de plaats van Israël is gekomen of dat Israël heeft afgedaan. Een van de alternatieven voor de klassieke formulering is: „omdat onder het nieuwe verbond de doop in de plaats van de besnijdenis gekomen is.”
Het doopformulier zelf houdt zich echter helemaal niet bezig met de redenen die worden aangevoerd om de formulering aan te passen. Het geeft alleen onderwijs over de doop. De drie alternatieven die dr. Klaassen bespreekt, zijn dan ook af te raden. Zelf erkent hij dat elk van de drie formuleringen die hij geeft voor- en nadelen heeft. Naar mijn mening hebben de drie opties alleen maar nadelen. Ze verduidelijken niet wat het doopformulier wil zeggen en roepen nieuwe vragen op.
Wie aan het doopformulier wil sleutelen, moet vooraf bedenken dat het zeer zorgvuldig is opgebouwd. Elke zin en elk woord staan op een weloverwogen plek. Daarom zal iedereen die de bewuste zinsnede ter discussie stelt de context ervan in zijn overweging moeten meenemen.
De zin die hieraan voorafgaat luidt: „Daarom heeft God voormaals bevolen hen te besnijden, hetwelk een zegel des verbonds en der gerechtigheid des geloofs was…” De daaropvolgende zin begint dan zo: „Dewijl dan nu…” En dan volgt: „…de doop in de plaats van de besnijdenis gekomen is…” Het formulier heeft het dus niet over een vervanging van Israël door de kerk, en dat is een argument om de bestaande formulering ongewijzigd te houden.
Eenheid
Een tweede argument vloeit voort uit de Bijbelse leer waarop de formulering stoelt. Paulus noemt de besnijdenis het zegel van de gerechtigheid van het geloof van Abraham (Romeinen 4:11). Abraham draagt in zijn besnijdenis de garantie van de waarachtigheid van de heilsbeloften van God met zich mee.
Juist op dit punt blijkt de wezenlijke overeenkomst tussen de besnijdenis en de doop. Zowel de besnijdenis als de doop is een zegel van de geloofsgerechtigheid, de gerechtigheid waarin het geloof doet delen. Het Nieuwe Testament leert dat de besnijdenis niet meer als teken van toetreding tot het verbond met de God van Israël vereist is. De spelregels worden om zo te zeggen veranderd. De doop markeert de opneming in het verbond dat God schenkt, zoals de besnijdenis al het teken was van de beslaglegging van God op hen die Hij in het verbond opnam (G. van den Brink & C. van der Kooi, ”Christelijke dogmatiek”, blz. 338).
Op een fundamentele wijze bepaalt Paulus in Kol. 2:11-12 de verhouding tussen de besnijdenis en de doop. Voor hem is er geen plaats voor de besnijdenis naast de doop. De doop is immers als de christelijke besnijdenis de vervulling van de oudtestamentische besnijdenis. Christus’ dood, begrafenis en opstanding zijn als gebeurtenissen van Gods heil de beslissende schakel tussen de besnijdenis en de doop.
Vanuit dit heilsgebeuren in Christus loopt een lijn terug naar de besnijdenis en een lijn vooruit naar de doop. Enerzijds worden besnijdenis en doop daardoor aan elkaar verbonden. Ze zijn immers betrokken op hetzelfde heilsgebeuren in Christus. Anderzijds worden besnijdenis en doop daardoor van elkaar onderscheiden, als de belofte van de vervulling en als de schaduw van de werkelijkheid. Juist daarom mag niemand van een gedoopte nog de besnijdenis eisen (J. P. Versteeg, ”Rondom de doopvont”, blz. 107-112). Daarvoor is de doop in de plaats gekomen.
In Ef. 4 brengt Paulus de eenheid van de gemeente naar voren, als het gaat om de verhouding tussen de Joodse christenen en de christenen uit de heidenen. Paulus kan geen enkele legitimatie voor een verschil tussen deze groepen vinden. Alles wat God de gemeente geschonken heeft, spreekt van eenheid. Paulus verbindt in Ef. 4:5 aan de gave van de ene Christus de gave van het ene geloof en de ene doop.
Identiteit
De formulering in het doopformulier is dus in overeenstemming met wat de Schrift leert. Paulus verwerpt de gedachte dat de besnijdenis noodzakelijk zou zijn voor het heil, maar nergens hebben de Joden voor hem afgedaan.
Blijft over de vraag: Mogen Joodse christenen hun jongetjes nog laten besnijden? Ja, als ze er hun Joodse, etnische identiteit mee willen markeren. Die kant heeft namelijk ook altijd aan de besnijdenis gezeten.
De gedachte aan vervanging van de Joden door de heidenen leefde overigens al in de gemeente van Rome. Maar Paulus verwerpt deze gedachte krachtig in zijn brief aan de Romeinen. Uitleg geven over het doopformulier en preken over Romeinen 11 vormen samen het beste recept tegen de vervangingsgedachte.
De auteur is theoloog.