Ds. Sok: Het is nodig de toe-eigeningsvraag weer te stellen
„In de kerken zijn allerlei vormen van automatisme aan de orde. Hiervoor is het nodig de toe-eigeningsvraag weer te stellen.”
Dat schrijft eindredacteur ds. H. K. Sok in De Wekker. Het officiële orgaan van de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) staat deze week grotendeels in het teken van het thema ”toe-eigening van het heil”.
Aanleiding vormen onder andere de bezinningsavonden over de prediking binnen de CGK en de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (GKV) die eind mei in Veenendaal en Noordeloos werden gehouden. De lezingen die ds. D. Quant (CGK) en ds. P. Niemeijer (GKV) daar hielden, zijn afgedrukt. Daarnaast gaan twee ouderlingen die de bijeenkomsten bezochten, Dick Slump uit Capelle aan den IJssel (GKV) en Samuel Driessen uit Veenendaal (CGK), met elkaar in gesprek. Ook ontwikkelt dr. M. J. Kater, docent aan de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA), in een artikel „enkele gedachten” bij de toe-eigening van het heil.
Ds. Sok (Opperdoes) verwijst in zijn woord vooraf naar de consensus die de CGK en de GKV twintig jaar geleden rond dit thema bereikten. „Toen was er eenstemmigheid, maar is dat nog zo?” Ook na de avonden in Noordeloos en Veenendaal houdt ds. Sok het gevoel dat de kerken er nog niet zijn. „Er blijft altijd iets aanwezig van het langs elkaar heen praten. Wordt wel begrepen dat het binnen (bij delen van?) de CGK als absoluut onopgeefbaar wordt gezien dat het heil toegeëigend wordt in de weg van (welke volgorde dan ook) bevindelijke kennis van ellende, verlossing en dankbaarheid?” Waarbij de predikant aantekent dat ”in de weg van” wat anders is dan ”op voorwaarde van”. „Zo niet, dan bewerkt dat dat je met elkaar in theorie wel ver kunt komen, maar dat het in de praktijk vastloopt.”
Ook ouderling Driessen, die eerder lid van de GKV was, is „niet optimistisch” over de samensprekingen tussen CGK en GKV. „Ik geloof niet dat het landelijk nog voor elkaar gaat komen. Ik hoop dat de CGK dan duidelijk zullen zijn waaróm niet. Met name op het punt van Schriftverstaan en hermeneutiek.” Binnen de CGK vindt hij „een diepe eerbied voor wat de Heere zegt in Zijn Woord”, waarna wordt gezocht naar een toepassing „die de gemeente raakt.” Dat mist hij in de preken van GKV-predikanten die hij hoort. „Het gaat daar vooral over de praktijk van het leven. De Schrift komt bijna niet aan de orde. De noodzaak van bekering, zondebesef en vandaaruit de weg wijzen naar Christus, dat mis ik sterk in veel GKV-preken, uitzonderingen daargelaten.”
Driessen ziet het verschil bijvoorbeeld in de preken van studenten van beide universiteiten. „Ik heb preken gehoord van studenten uit Kampen waarvan ik denk: Tsjongejonge, dat je dit een preek kunt noemen. Gortdroog, zonder overtuiging en passie. Dat vond ik wel bij studenten uit Apeldoorn, met ambtsbesef en passie om het Evangelie te verkondigen.”
Ouderling Slump deelt de zorg van Driessen over de prediking. Maar: „Ik kan het voor het aangezicht van de Heere niet goed rijmen dat we twee aparte kerkgenootschappen zijn. Als je ziet wat er binnen de kerkmuren van de CGK samen kan, daar pasten we tien, twintig jaar geleden naadloos bij. GKV’ers zijn wat meer activistisch en hebben weinig meegekregen van de Nadere Reformatie. Maar dat is geen grond voor scheiding.” Hij deelt wel de aarzeling van Driessen. „Maar ik keer het om: ik hoop dat het wel doorgaat, want ik verwacht daar ook bevruchting van die ik zeer zou waarderen.”
Dr. Kater vraagt zich in zijn artikel af of we overtuigd zijn van de noodzaak van de toe-eigening. „Wie alles al in huis denkt te hebben, zal geen belang hebben bij wat nog thuis bezorgd kan worden.” In de drieslag ellende-verlossing-dankbaarheid –„geloven in drievoud”– herkennen gereformeerde christenen over de hele wereld elkaar, stelt hij. „Dat heeft op zichzelf genomen niets met schematisering te maken. Woorden kunnen wel gaan stollen als ze slechts in het museum voor oude onderscheidingen terechtkomen.”
Wat betreft de orde des heils gaat het volgens hem „heel gemakkelijk” mis als Christus niet centraal staat. „Dan krijg je de wonderlijke gedachte dat iemand wel wedergeboren kan zijn en toch nog buiten Christus is. Van God uit is het alles of niets: óf we zijn buiten Christus óf we zijn in Hem. De belevingskant daarvan dan? Daar heb je een levenslange leerschool voor, maar daar wordt steeds meer geleerd om vanuit God te denken en niet vanuit ons armetierige zondaarsbestaan.”
Een „gouden vondst” noemt dr. Kater de formulering van het klassieke doopformulier dat de Geest ons „tot lidmaten van Christus heiligen wil, ons toe-eigenende hetgeen wij in Christus hebben.” Kan dat wel, iets hebben en toch nog ontvangen? „Het is het oude onderscheid tussen schenking en deelachtigmaking. Het is je geschonken in de belofte en het wordt je deel wanneer door geloof en bekering je deze belofte gaat omhelzen. De Geest leert ons in deze belofte onze naam invullen, waar God hem zelf neergezet heeft in de doop.”