Theologenblog (Arnold Huijgen): Trouw blijven is een kunst
Meestal accepteren we het gewoon dat mensen in onze maatschappij geen levenslange economische banden meer aangaan en verder trekken wanneer hen dat zo uitkomt. Zowel werkgevers als werknemers dragen hieraan bij. Kun je het als werknemer ergens anders beter krijgen, dan ga je. De keerzijde is: kan een werkgever iemand anders krijgen die het werk sneller, goedkoper of beter kan, dan neemt hij afscheid van een medewerker. Ziedaar het jobhoppen en het groeiende leger zzp’ers.
Soms leidt een plotseling vertrek tot veel commotie, zoals in het geval van D66-kamerlid Wassila Hachchi. Commotie over het waarom van het vertrek, over de timing, over de vraag waarom fractieleider Alexander Pechtold zelfs van niks wist en over haar vermeende vertrek naar de campagne van Hillary Clinton. Het toppunt was misschien wel haar kinderlijk aandoende vertrekbrief aan de Tweede Kamer. Van een veertienjarige verwacht je minder spelfouten en meer inhoud.
Inmiddels bevinden we ons in de fase van reflectie op al die vertrekkende Kamerleden. Dat vertrek vindt vooral plaats bij D66, maar komt ook bij andere partijen steeds meer voor. NRC bood op 29 januari een handig overzicht en een analyse van het patroon dat zich aftekent.
Vanuit de theologie valt hier wel een kritische noot te kraken. In de kloostertraditie vinden we de notie van ‘stabilitas loci’: ‘blijven waar je bent’, dus niet weglopen. Deze stabilitas loci is onderdeel van de gelofte binnen de benedictijnse orde. Natuurlijk was er binnen een klooster ruimte voor persoonlijke ontwikkeling en variatie. Je kon werken in de tuin, op het land, nieuwe gebieden ontginnen of werken in de schrijverswerkplaats. Er moesten gasten worden ontvangen en zieken verzorgd. Soms werd er een nieuwe abdij gesticht of was er een nieuwe abt nodig. Vastgeroest raken is voor niemand goed.
Nu had de Reformatie het niet zo op kloosters. Desondanks namen Luther, Calvijn en anderen de notie van ‘roeping’ waaraan je trouw moet blijven over. Sterker nog, ze pasten die toe op het gewone leven. Niet alleen de geestelijke elite, iederéén heeft een ‘goddelijk beroep’, waarin het erom gaat jezelf te leren geven op de plek die God je wijst.
De noties van ‘roeping’ en de bijbehorende stabilitas loci leggen de vinger bij een ongezonde rusteloosheid. Blijven betekent duurzaam verantwoordelijkheid dragen en trouw zijn aan de naasten met wie je samen leeft. Het is niet altijd gemakkelijk om trouw vol te houden. De verleiding is altijd aanwezig om de stap te zetten naar iets nieuws, iets groters, iets wat je uitdaagt. Of juist om weg te stappen bij wat je frustreert of teleurstelt. Stug volhouden en blijven vraagt vaak meer zelfbeheersing en inspanning dan de stap zetten naar iets anders.
Dat geldt op het microniveau van de taak die af moet (en waarbij je je niet laat afleiden door Facebook of Whatsapp), maar ook op het niveau van werk en inzet voor de samenleving. Wie zich geroepen weet op deze plaats, kan ingaan tegen het romantische ideaal dat zegt dat je alleen tot je bestemming komt door maximale zelfontplooiing. Gelukkig ligt onze bestemming in God Die ons roept om gelijkvormig te worden aan Zijn Zoon Jezus Christus.
Blijven lijkt statisch, maar hoeft het niet te zijn. Wie telkens verder hopt, dreigt telkens hetzelfde te doen op verschillende plaatsen. Trouw is heel dynamisch, want je gaat een weg met anderen, ook als het tegenzit. Daarbij leer je ook jezelf op een nieuwe manier kennen.
Natuurlijk betekent dit niet dat niemand ooit van baan mag veranderen. Maar nu er in het onderwijs een debat gevoerd wordt over typische vaardigheden voor de 21e eeuw en in de samenleving flexibilisering het kernwoord lijkt, is het goed het belang van stabilitas te herontdekken. Wie een vak wil leren, moet er lang bij blijven. Wie wil leren liefhebben, heeft tijd nodig. En voor een stevig bestuur is trouw een eerste vereiste. Nooit een volgende stap durven zetten, kan een zwakte zijn; op de goede manier blijven is een kunst.
Arnold Huijgen is universitair hoofddocent systematische theologie aan de Theologische Universiteit Apeldoorn. Hij schrijft dit artikel als lid van de gezamenlijke onderzoeksgroep BEST (Biblical Exegesis and Systematic Theology) van de Theologische Universiteiten in Apeldoorn en Kampen.