Theologenblog (Jaap Dekker): Jesaja en de wapens van Boko Haram
We lopen over de markt in N’Djamena (Tsjaad) waar afgelopen zomer aanslagen hebben plaatsgevonden. Boko Haram zit vlak over de grens in de buurlanden Nigeria en Kameroen, moordt dorpen uit en stuurt meisjes met bomgordels op pad. In Tsjaad krijgt deze terreurgroep gelukkig nog geen vaste voet aan de grond. Maar de regering is duidelijk op haar hoede. De bewaking is opgeschroefd. Kerken en moskeeën worden door militairen bewaakt gedurende de diensten.
Voorafgaand aan de dienst op zondagmorgen worden ook wij gefouilleerd op eventuele bommen en wapens. Samen met collega Jan-Matthijs van Leeuwen ben ik hier om les te geven aan de theologische opleiding van een evangelische alliantie van acht kerken in Tsjaad.
In mijn colleges komt op een gegeven moment Jesaja 54 vers 16 ter sprake. Daar zegt de HEERE dat Hij de smid heeft geschapen die wapens maakt, maar ook de vernietiger die het wapen zal vernielen. De studenten gaan meteen rechtop zitten. Zo’n woord komt hier in Afrika anders binnen dan bij ons. Het roept onmiddellijk vragen op. De wapens waarmee Boko Haram dood en verderf zaait, kunnen toch niet van God komen? En als God ook machtig genoeg is om de door mensen gemaakte wapens te vernielen, waarom doet Hij dat hier dan niet? Diezelfde vragen waren een week eerder ook al naar voren gekomen. Toen lazen we Jesaja 45 vers 7, waar de HEERE Zichzelf presenteert als Degene „die het licht vormt en het donker schept, die vrede maakt en onheil schept.”
Het zijn begrijpelijke en tegelijk ook moeilijke vragen. Omdat ze niet alleen exegetisch, maar ook existentieel zijn. Eerst spreken we over de context waarin deze beide woorden gesproken zijn. Het is de tijd van de Perzische koning Cyrus, die als een veroveraar door het Midden-Oosten trekt en vele volken onderwerpt. De profetie onthult dat de HEERE Zelf dit alles in gang heeft gezet, met het oog op de bevrijding van Israël uit ballingschap in Babel. God zet heel de toenmalige wereld op zijn kop om Zijn volk verlossing te brengen. Daarvoor ontwapent Hij koningen, terwijl Hij de wereldveroveraar Cyrus juist met wapens omgordt.
In dat kader onderstreept het boek Jesaja de soevereiniteit van God - ter bemoediging van zijn volk, dat in de wereldgeschiedenis enkel een speelbal van de grootmachten denkt te zijn, maar juist nu op het punt staat uit zijn ballingschap bevrijd te worden.
Een student vergelijkt het met de duisternis die God in Egypte schiep. Duisternis voor de Egyptenaren betekende bevrijding voor Israël. De studenten begrijpen dat deze Bijbelwoorden dus beter niet één-op-één met de wandaden en wapens van Boko Haram kunnen worden verbonden. Alsof God ook het volstrekt zinloze geweld in deze regio zou hebben geschapen.
Zeker, de studenten pikken uit de gelezen ‘struikelteksten’ de bemoediging op. Het wereldgebeuren ligt in Gods handen. De HEERE heeft de redding van de Zijnen op het oog en Hij is machtiger dan welk wapen van mensen ook. Toch blijven de existentiële vragen natuurlijk wel bestaan. Waartoe dient het allemaal? Waarom laat God het toe dat vlakbij hele dorpen worden uitgemoord?
Deze toekomstige theologen weten uit ervaring wat voor lelijke wapens mensen kunnen maken en hoeveel onheil ze daarmee aanrichten. Het verlangen dat God Zelf daaraan een halt toeroept, is groot. Groot is ook hun geloof, dat het Evangelie van Christus juist daarop gericht is dat alle wapens tot ploegijzers kunnen worden omgesmeed.
Het zijn kostbare momenten als dat geloof met elkaar gedeeld wordt. Want bij alle vragen die blijven, staat het uitroepteken pal overeind. God heeft ook de duisternis en het onheil van het kruis geschapen om Zijn kinderen licht en vrede te schenken.
Jaap Dekker is bijzonder hoogleraar op de Henk de Jong-leerstoel ”Bijbelonderzoek en identiteit in Ned. Geref. perspectief” aan de Theologische Universiteit te Apeldoorn.