„Hart van de kerk klopt in de prediking”
Het hart van de kerk klopt in de prediking. Als ds. J. Westerink na een ambtsperiode van veertig jaar van één ding overtuigd is geraakt, is het wel daarvan. „Priesterlijke prediking bedoel ik dan, waarin de bevinding opkomt vanuit de Schrift zelf. Zo krijgt een gemeente geestelijke leiding.”
Het is ook de prediking waarover ds. Westerink zich zorgen maakt. Ze heeft haar beste tijd gehad, hoort hij regelmatig. „En inderdaad, de kerken lopen leeg. Maar komt dit niet in de eerste plaats doordat vaak niet zo wordt gepreekt als Gods Woord aangeeft? Weten we als predikanten nog wel -en ik sluit mezelf daarbij in- wat het is om mond van de Heere te zijn? Dan zullen we ook op evenwichtige wijze het Woord brengen. Enerzijds: Wetende de schrik des Heeren, bewegen we de mensen tot het geloof. Maar ook anderzijds: De liefde van Christus dringt ons. Dat er mensen onder je kansel zitten met een ziel voor de eeuwigheid moet je als predikant toch grote bewogenheid geven?”
Bezorgd constateert de christelijke gereformeerde predikant van Utrecht-West dat veel preken binnen de gereformeerde gezindte mank gaan aan gebrek aan evenwicht. „Vaak ligt dit aan de gemeentevisie. Als je bijvoorbeeld alle mensen in de kerk aanspreekt als gelovigen, verliest de prediking haar klem. Dit gevaar zie ik onder andere in onze eigen Christelijke Gereformeerde Kerken, en ook wel binnen de Gereformeerde Bond. Een dominee moet echter onderscheidend preken. Dat deed de Heere Jezus ook. Lees ook de brieven aan de zeven gemeenten in Openbaring er maar op na. Alle zeven worden ze op een onderscheiden manier benaderd. En zelfs binnen een en dezelfde gemeente zie je daar de scheidslijnen lopen.”
Maar ook aan een andere zijde loert gevaar. „We kunnen zo precies weten op welke wijze de Heilige Geest werkt, dat we ons systeem als een raster over het Woord leggen. In de rechterflank van de gezindte zie ik dat soms gebeuren. Ook dat is dodelijk.”
Als ds. Westerink over prediking praat, haalt hij graag prof. W. Kremer aan. Deze hield ooit aan de Theologische Hogeschool in Apeldoorn een oratie over geestelijke leiding in de prediking. Hij beschouwt de hoogleraar als zijn geestelijke vader. „Midden jaren vijftig riep hij in De Wekker jongemannen ertoe op ernstig na te gaan of er een roeping was voor het predikantsambt. In het laatste jaar van het gymnasium zat ik toen. Er was een geweldig predikantentekort. De oproep van prof. Kremer liet me niet los. In diezelfde tijd overleed mijn vader op 49-jarige leeftijd. Dat heeft me erg aangegrepen.”
Beide gebeurtenissen zorgden ervoor dat de jonge Jacob niet geschiedenis of klassieke talen ging studeren -waar wel zijn interesses lagen- maar naar het curatorium in Apeldoorn toog. Tweemaal volgde een afwijzing. „Dat leidde tot een crisis in mijn roeping. Er waren momenten dat ik dacht: Ik kan beter in de viszaak van mijn moeder in Zwolle blijven werken.” Een preek over Markus 10:45 -„De Zoon des mensen is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen, en Zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen”- bracht helderheid. „Ik wist dat ik weer moest opgaan. En dat klopte. Het admissie-examen verliep heel gemakkelijk en ook in mijn hart voelde ik dat het goed was zo. Wat een wonder is het dan als je nu mag terugzien op veertig jaren in dienst van de Koning.”
Na vier jaar studie deed hij op 13 november 1963 intrede in de gemeente van Haamstede-Kerkwerve. Nunspeet (1971), Urk (1976), Bunschoten (1987) en Utrecht-West (1999) zouden volgen. In zijn eerste gemeente onderhield hij goede contacten met ds. P. op den Velde uit Zierikzee. In Nunspeet ging hij intensief om met ds. J. H. Velema. „In Zwolle was ik bij hem catechisant, in Apeldoorn was hij curator toen ik als student werd aangenomen en in Nunspeet waren we collega’s.” Prof. Kremer, ds. Op den Velde en ds. Velema -„met de laatste heb ik nog iedere maandag telefonisch contact”- zijn de drie personen van wie hij het meest heeft geleerd.
Op landelijk niveau heeft ds. Westerink voor de Christelijke Gereformeerde Kerken veel werk verzet. Vijfmaal zat hij in het moderamen van de generale synode, waarvan tweemaal als synodepreses. Maar liefst 21 jaar maakte hij deel uit van het deputaatschap eenheid van de gereformeerde belijders in Nederland. In dat kader voerde hij onder andere vele gesprekken met afgevaardigden van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt en de Nederlands Gereformeerde Kerken. Vast onderdeel daarin: de toe-eigening van het heil en de gemeentebeschouwing.
Nooit moedeloos geworden bij de gedachte wat die 21 jaren hebben opgeleverd?
„Nee, dat niet. Ik ben er diep van overtuigd dat zaken zoals de toe-eigening des heils zo belangrijk zijn dat we daarover ook met anderen moeten spreken. Met de vrijgemaakten zijn we in 1998 tot overeenstemming gekomen op dit punt. Dat heeft toen geleid tot een gemeenschappelijk nota.”
Wanneer volgt de aangekondigde federatie met de vrijgemaakten?
„Ik weet het niet. Eerlijk gezegd denk ik dat we er verder vandaan zijn dan toen deze nota totstandkwam. Het is net alsof het wat strakke kerkelijke denken van vroeger bij de vrijgemaakten plaatsmaakt voor een losser denken op allerlei terrein. Noem het een stuk secularisatie dat doorwerkt.”
Ook met de Gereformeerde Bond zijn in het verleden diverse gesprekken geweest. Glimlachend: „Die waren altijd hartelijk. Over de toe-eigening waren we meestal binnen vijf minuten klaar. Ging het om de visie op de kerk, dan wisten we vrijwel meteen dat we er nooit zouden uitkomen. Hadden ze me een aantal jaren geleden gevraagd naar wie ik zou gaan als mijn eigen kerkverband er niet was, dan had ik gezegd: de hervormden. Nu, met alle verwikkelingen rond Samen op Weg, ben ik blij dat ik er niet tussen zit. Ik heb echter oprecht met hen te doen. In onze gemeente is voor hen gedurig voorbede. Gaat het om geestelijke herkenning buiten mijn eigen kerkverband, dan vind ik die het meest bij hervormd-gereformeerden en een deel van de Gereformeerde Gemeenten. Zeg maar: de bezoekers van de Haamstede-conferentie.”
Wat grijpt u in de Christelijke Gereformeerde Kerken het meest aan?
„Om me heen hoor ik de klacht dat de prediking zo mat is en vlak is. Dat heeft ook te maken met een stuk wereldgelijkvormigheid. Daardoor vervreemd je van elkaar. Erg is dat.”
En wat geeft u vreugde?
„Dan denk ik aan de laatste schooldag in Apeldoorn. Docent drs. A. Baars hield daar een lezing over het thema ”Met passie preken”. Heel concreet zette hij uiteen wat nu prediking is naar Schrift en belijdenis. En wat zagen we? Uit alle hoeken van onze kerken klonk instemming. Dat geeft me weer moed.”