McCheyne, eens een vreemdeling
Hij deed wel als Jeruzalems dochters weleer, hij weende ook wel om de pijn van zijn lijdende Heer’, maar hij, McCheyne was zijn naam, dacht er niet aan, dat hij zelf door zijn schuld, Zijn kroon had gevlochten en Zijn beker gevuld.
Dundee, 1813. Een havenstad aan de noordelijke oever van de Firth of Tay, met weinig historie, veel ruige plekken, sloppenwijken en industrie. Fabrieken maakten marmelade, weverijen weven jute. Mensen leden armoede. Er waren veel sociale problemen en er was duistere criminaliteit.
Robert Murray McCheyne werd op 21 mei 1813 (vandaag 200 jaar geleden) geboren in de Schotse stad Edinburgh. Hij was vroeg rijp, volgde de Latijnse school en de universiteit, studeerde gretig, vooral in de Griekse klassieken, en muntte in bijna alle vakken uit. Hij deed het goed, was buitengewoon braaf en gehoorzaam, leefde als een farizeeër, zei hij zelf later: „Ik stond blind, en van verre, in mijzelve zo rijk.”
Geen vrede
Het overlijden van zijn broer, in 1831, schudde aan de fundamenten van zijn bestaan. Opeens schreef hij in zijn dagboek: „Mijn hart heeft geen vrede.” Dat was voor hem iets nieuws. Direct stelde hij zichzelf de vraag: „Waarom niet?” Hij wist zelf het antwoord: „De zonde ligt aan de deur.”
Zijn vriend Andrew A. Bonar schreef in ”Eens een vreemdeling. Uit het leven van ds. Robert Murray McCheyne” dat de Heilige Geest de dood van zijn broer als middel wilde gebruiken om een grote droefheid in het leven van McCheyne te verwekken: „Zijn liefhebbend hart was door deze slag hevig geschokt. Het was geen vluchtig voorbijgaande droefheid en evenmin een droefheid naar de wereld. (…) Hij begon een God voor zijn ziel te zoeken door ijverig te lezen in Gods Woord en getrouw de zuivere prediking bij te wonen.”
Precies een jaar later schreef McCheyne in zijn dagboek: „Op deze morgen in het vorige jaar werd aan mijn wereldsgezindheid de eerste verpletterende slag toegebracht. Hoe gezegend die voor mij was, weet Gij alleen, o God, Die het zo wonderlijk hebt gemaakt.” Jaren later zei hij: „Het is nu precies elf jaar geleden dat ik mijn dierbare en liefhebbende broeder heb verloren en dat ik ben begonnen een Broeder te zoeken Die niet meer sterft.”
Volle agenda
In 1835 werd McCheyne (22 jaar oud) predikant van de St. Peter’s Church te Dundee. De eerste indrukken van zijn gemeente vielen hem zwaar op het hart: „Ik vrees dat het hier wel zo is als Jesaja zegt: De profeten profeteren de leugen en het volk heeft het gaarne zo.”
McCheyne hield van het ambtelijk werk en het liefst had hij iedere dag een volle agenda. Soms bezocht hij twaalf gezinnen per dag, naast zijn andere werkzaamheden.
Bonar beschreef zijn trouw aan de zieken uit zijn gemeente. Op een zondagavond werd McCheyne opeens geroepen bij een jonge knaap: „McCheyne is naar hem toegegaan en heeft met hem gesproken over de gewilligheid en algenoegzaamheid van Jezus. Op dat moment hijgde de jongen even naar adem en toen gaf hij de geest.”
Uit een andere aantekening over een ziekenbezoek aan een jonge vrouw: „Uit Psalm 22 heb ik haar het lijden getoond van Christus Die een volkomen verzoening voor de zonde is en welk een barmhartige Hogepriester Hij is. Zij haalde luid adem en kermde van pijn. Hedenavond om zeven uur is ze ontslapen. Ik heb haar nooit één woord horen spreken. Ik wil hopen dat zij met Christus in Zijn heerlijkheid is, totdat ik daar kom en mijn ogen het zullen zien.”
Volgens Bonar preekte McCheyne „de volkomen leer der zaligheid uit de Schrift en zoals deze in onze Geloofsbelijdenis is samengevat.” Hij preekte niet alleen de geloofsleer, zegt Bonar, „maar Christus, van Wie alle leer uitgaat, gelijk de stralen uit de zon voortkomen.”
Zwarte schoorstenen
Van de hoofdverdelingen van zijn preken maakte hij veel werk. Een van zijn gemeenteleden schreef: „Die hoofdverdelingen van zijn preken waren geen mijlpalen die aantoonden hoever men nog van het einde van de reis verwijderd was, maar pinnen die al wat hij sprak des te meer bevestigden.”
Zijn preken waren vol hoop en uitzien naar de zegen. Uit zijn dagboek: „Misschien zal de Heere dit woud van zwarte schoorstenen nog bloeiend en schoon doen worden als de hof des Heeren, een land dat de Heere heeft gezegend.” Over de vrucht op zijn prediking kon hij zelf niet beschikken, schreef hij: „Hoe gaarne zou ik zijn gelijk Noach die zijn hand uitstrekte en de vermoeide duif weer in de ark nam, maar God doet mij ledig staan en gevoelen dat ik een kind ben.”
Na een vroom en nauwgezet leven overleed Robert Murray McCheyne, in de leeftijd van 29 jaar. Over de dag van de begrafenis schreef Bonar: „De straten en alle vensters, van zijn woning tot aan de begraafplaats, waren vol met mensen die voelden dat er een vorst in Israël gevallen was. Menig zorgeloze zondaar voelde zijn verharde ziel door een onverklaarbare vrees beklemd, als hij het waagde een blik te werpen op dit plechtige schouwspel.”
McCheyne werd begraven naast zijn kerk aan de St. Peter’s Street. „Hij was heengegaan tot de mirreberg en tot de wierookheuvel, totdat de dag aankomt en de schaduwen vlieden. Zijn werk was voleindigd. Zijn hemelse vader had geen planten meer voor hem om te besproeien, geen wijnranken meer voor hem om te verzorgen, en de Zaligmaker Die hem zo lief had gehad, stond gereed om hem te ontvangen met zijn eigen welkomstgroet: Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht, ga in in de vreugde uws Heeren.”
Over de vergeving der zonden
„De verzekering van de vergeving der zonden ontstaat niet uit de kenmerken die wij in ons bespeuren, maar uit de ontdekking van de heerlijkheid, de verdienste en de gewilligheid van Christus (Ps. 34:5). Wij zoeken de vrede buiten onszelf en geenszins in onszelf. Tegelijkertijd is er ook een verzekering die voortspruit uit hetgeen wij in onszelf bevinden. De verzegeling des Geestes, de liefde tot de broeders, en dergelijke, zijn de voornaamste kenmerken.”
Over het komen tot Christus
„Ik houd het voor bijna onmogelijk uit te leggen wat het is tot Jezus te komen, want het is zo eenvoudig. Als u iemand die van een ziekte is hersteld, zou vragen wat het is om genezen te worden, geloof ik dat hij u dit moeilijk zou kunnen zeggen. Voor zover de Heere mij licht in deze zaak gegeven heeft, en ziende op hetgeen mijn eigen hart in dergelijke omstandigheden doet, voel ik niet dat het komen tot Jezus iets anders is dan alleen te geloven dat alles waarheid is wat God getuigt van Zijn Zoon. Ik geloof dat veel mensen zelf er de oorzaak van zijn dat zij in de duisternis blijven doordat ze iets meer verwachten dan dit.
Sommigen van u vragen misschien: Maar is er dan geen toe-eigening van Christus? Of: is er dan geen aanraken van de zoom van Zijn kleed? Ik stem volkomen toe, mijn geliefden, dat er iets dergelijks in. Maar ik geloof dat het onafscheidelijk is van het aannemen van het getuigenis Gods. Als de Heere u overtuigt van de heerlijkheid en de macht van Immanuël, dan ben ik er zeker van dat gij niets anders kunt dan Hem tot uw deel kiezen. Het is alsof men de vensters van een donkere kamer opent. Meteen schijnt het zonlicht in het hele vertrek. Zo ontvangt ook de ziel Christus, op hetzelfde ogenblik namelijk dat de ogen voor het licht worden geopend.”
Over het lijden
„Het is zalig Hem in alles, zelfs in het lijden, gelijk te mogen zijn. Er is een groot gebrek in alle christenen die geen lijden ondervinden. Sommige bloemen moeten vaneen worden gereten of ontbladerd voordat zij enige geur verspreiden. (…) Voor mij is er iets lieflijks en heiligs in alle lijden. Het verbindt ons zo innig aan de Man van Smarten.”