„Nederlander was in de oorlog niet onverschillig, maar onwetend”
Wist de gewone Nederlander in de jaren 1940-’45 wat gedeporteerde Joden te wachten stond? Wist hij van de Holocaust? Nee, concludeert dr. Bart van der Boom. Voor zijn studie ”Wij weten niets van hun lot” ontving de Leidse historicus eind vorige maand de Libris Geschiedenis Prijs 2012.
Consciëntieus, dapper en belangwekkend, zo typeerde de jury Van der Booms boek. Daarin behandelt de auteur, mede aan de hand van 164 dagboeken, drie thema’s: de stemming, de kennis en het gedrag van gewone Nederlanders ten aanzien van de Jodendeportaties tijdens de Tweede Wereldoorlog. De conclusie is eveneens drieledig, schrijft Van der Boom in zijn slothoofdstuk.
Ten eerste: gewone Nederlanders wezen de Jodenvervolging af. „Zij beschouwden haar als onbeschaafd, onchristelijk en vooral on-Nederlands.”
Twee: gewone Nederlanders wisten niet van de Holocaust. „Zij vermoedden en veronderstelden dat de Joden het zwaar te verduren zouden krijgen, dat zij onder slechte omstandigheden hard zouden moeten werken, en dat op den duur velen zouden omkomen. Maar zij wisten niet dat de gedeporteerden in grote meerderheid bij aankomst werden gedood; de meesten konden zich dat niet eens voorstellen.”
Van der Booms derde conclusie: de onwetendheid van de slachtoffers en omstanders helpt hun gedrag te verklaren. „Loe de Jong, die stelde dat de werkelijkheid van Auschwitz en Sobibor onvoorstelbaar was, dat de berichtgeving hierover te schaars en inconsistent was om deze scepsis te doorbreken, en dat we het gedrag van de tijdgenoten alleen kunnen begrijpen als we ons dat realiseren, had gelijk.”
Cleveringaplaats
De werkkamer van Bart van der Boom bevindt zich op de tweede verdieping van het Johan Huizingagebouw in Leiden. De route erheen voert over de Cleveringaplaats, genoemd naar prof. mr. R. P. Cleveringa, in 1940 voorzitter van de juridische faculteit van de Leidse universiteit. De hoogleraar (1894-1980) wordt in Van der Booms boek met ere vermeld. „Op verschillende universiteiten werd openlijk geprotesteerd tegen het gedwongen ontslag van Joods personeel. De indrukwekkende toespraak van de Leidse professor R. P. Cleveringa ter ere van zijn Joodse collega E. M. Meijers werd door studenten vermenigvuldigd en raakte algemeen bekend.”
Wat motiveerde u tot het schrijven van dit boek?
Van der Boom, terwijl hij achteroverleunt: „Dat is onbekend. Ik houd me al heel lang met dit onderwerp bezig, dat wel. Ik schreef er een scriptie over, later het boek ”Wij leven nog”. Maar ik ben zelf niet Joods, heb voor zover ik weet ook geen familieleden die heel goed of heel slecht waren. Dit is niet persoonlijk. Noem het intellectuele interesse.”
In hoeverre kwam de Libris Geschiedenis Prijs 2012 voor u als een verrassing?
„Op een gegeven moment weet je natuurlijk dat je genomineerd bent, en dat je tot de vijf kanshebbers behoort. Maar dat ik de prijs (waaraan een bedrag van 20.000 euro is verbonden, AdH) zou krijgen, had ik toch niet verwacht. Nee. Ik had gedacht dat H. L. Wesseling de meeste kans maakte, voor zijn boek over Charles de Gaulle. Maar, uiteraard ben ik er blij mee. Volgens de jury is ”Wij weten niets van hun lot” een tegendraads boek, dat wetenschappelijk goed in elkaar zit maar tegelijk toegankelijk is voor een breed publiek.”
Goedpraterij
Van der Booms studie, waarvan onlangs de vierde oplage verscheen, werd echter niet alleen lovend ontvangen. Vooral vanuit Joodse kringen, maar niet alleen daaruit, klonk felle kritiek. In een recensie in het Nieuw Israelietisch Weekblad (NIW) –die overigens positief inzet– gebruikte Anet Bleich begin deze maand woorden als „speculatief” en „goedpraterij.” „Uit Van der Booms eigen naspeuringen blijkt dat men genoeg wist om te begrijpen dat de nazi’s de Joden kapot wilden maken”, aldus de journaliste, die een biografie schreef over Joop den Uyl. „Dat besef leefde in brede kring, toch werd er vaak niet gehandeld. Die pijnlijke tegenstelling wegpoetsen, omdat alles vast anders was gegaan als men maar had geweten hoe de Joden werden afgeslacht, is simplistisch en demagogisch.”
Een week later bezigde Ies Vuijsje, auteur van het geruchtmakende boek ”Tegen beter weten in” (2006), in een ingezonden brief in het NIW vergelijkbare termen: Van der Booms publicatie zou „misleidend en demagogisch” zijn. Vuijsje: „Wie echt wil weten wat velen tijdens de oorlog wisten van de Shoa, en na de oorlog ontkenden geweten te hebben, doet er goed aan mijn boek ”Tegen beter weten in” te lezen. Wie liever in het sprookje ”Wir haben es nicht gewusst” gelooft, moet bij Van der Boom zijn.”
Wat doet deze kritiek u?
„Eerlijk gezegd niet zo heel veel. Ik had deze reacties verwacht. Sterker: in mijn boek keer ik mij tegen het beeld dat mensen als Ies Vuijsje de afgelopen decennia met hun publicaties hebben opgeroepen. Dat beeld, van Nederland deportatieland, een land van monsters en slaapwandelaars, komt niet overeen met de werkelijkheid – hoezeer we dat ook zijn gaan geloven.”
Gewone mensen in de Tweede Wereldoorlog leefden mentaal in een andere wereld dan wij, zo poneert Van der Boom in zijn studie. „Auschwitz ligt als een ravijn tussen ons in, en om hen te begrijpen moeten we terug over die kloof – terug naar een onschuldiger wereld.”
„Ik krijg eigenlijk twee soorten negatieve reacties”, zegt hij. „Eén: op de argumentatie die ik gebruik. Twee: reacties op de implicaties van mijn boek. En dan worden er woorden gebruikt als goedpraterij, recht praten wat krom is.
Ik snap die reacties ook wel, deels. Mijn stelling dat Nederlanders mogelijk anders hadden gehandeld als zij wél hadden geweten wat er met hun Joodse landgenoten gebeurde, is natuurlijk speculatief. Heeft ook te maken met je wereldbeeld, en het mijne is optimistisch. Hoe dan ook: de conclusie die ik op basis van de dagboeken van doorsnee-Nederlanders trek, maakt de schuldvraag bijzonder ingewikkeld. Het is veel simpeler om te zeggen dat de Nederlanders een volk van lafbekken waren, zoals Ies Vuijsje doet of, op een andere manier, Chris van der Heijden met zijn ”Grijs verleden”. Maar het is een mythe. En wat ik dan teleurstellend vind, is dat mijn tegenstanders vaak nauwelijks op mijn argumenten ingaan. Ook een Ed van Thijn niet, bijvoorbeeld. Die is toch niet van de straat en is, zo blijkt weer uit zijn recente boek ”Blessuretijd”, zeer geïnteresseerd in dit onderwerp. Maar in een debat noemde hij mijn boek „misleidend” omdat het over de regering in ballingschap had moeten gaan. Dat is geen sterk argument.”
Critici zeggen onder andere: Wat valt er nu uit 164 dagboeken af te leiden?
„Dat is een terechte vraag, die ik in mijn boek ook nadrukkelijk aan de orde stel. Maar ten eerste beschrijven die 164 niet alleen hun eigen mening, maar melden zij ook wat anderen vinden. In de tweede plaats zeggen zij heel erg hetzelfde. Ten derde heb ik nóg een bron aangeboord, de zogenoemde stemmingsberichten, waarin de Duitsers de stemming in Nederland rapporteerden. Steeds opnieuw blijkt: veel gewone Nederlanders vonden het verschrikkelijk wat er met de Joden gebeurde, zelfs al hadden zij persoonlijk weinig met hen op. En de vraag die steeds weer klonk, was: wat zou er met hen gebeuren?
Nog iets: wat je voortdurend proeft, is een grote machteloosheid. Wat kun je als individu doen? Dat vroegen omstanders zich af, maar ook veel Joden. Moesten zij onderduiken? Maar wat als zij opgepakt zouden worden? Dan zag het er misschien nog slechter voor hen uit.”
De gewone Nederlander was niet onverschillig, maar onwetend, stelt u.
„Als één ding duidelijk wordt, is het dat. Ik citeer bijvoorbeeld uit het dagboek van de Joodse Etty Hillesum. Vaak is gezegd dat zij wist wat de Holocaust inhield, omdat zij het heeft over de vernietiging en de dood die haar wachtten. Maar ze schreef ook dat ze „geen flauw idee” had waar ze terecht zou komen. En ze zou in elk geval een paar boeken mee willen nemen, en hoopte dat haar blaas tegen de tijd dat ze in het kamp zou terechtkomen weer genezen zou zijn. En een paar gemakkelijke sandalen zouden ook wel handig zijn. Wat Hillesum zich concreet voorstelde was erg, maar iets heel anders dan Auschwitz. Op 7 september 1943 werd zij op transport gesteld naar Auschwitz – waar ze tweeënhalve maand later omkwam. Het was overigens ook Etty Hillesum die de woorden ”Wij weten niets van hun lot” –de titel van mijn boek– gebruikte.”
Toch, u citeert ook uit een radiotoespraak van koningin Wilhelmina, en uit Het Parool, waaruit blijkt dat Nederlanders in elk geval hadden kúnnen weten wat er met de Joden gebeurde.
„Dat is nog maar de vraag. Weliswaar gebruikte koningin Wilhelmina woorden als ”vernietiging” en ”uitroeiing”, maar daarbij dacht zij waarschijnlijk aan dood op termijn; niet aan onmiddellijke moord. Laten we niet vergeten dat Auschwitz de grenzen van ieders voorstellingsvermogen te boven ging.”
Na lezing van uw boek zóú je opgelucht kunnen ademhalen: Wij Nederlanders waren de beroerdsten nog niet waar het ging om de Jodenvervolging.
„Dat kan. Maar dat is niet wat ik met mijn boek hebben willen zeggen. Het ging mij erom een beeld bij te stellen dat in mijn ogen historisch gewoon niet juist is.”
De geschiedschrijving laat nogal eens golfbewegingen zien. Kunt u zich over, zeg, tien jaar een boek van uw hand indenken waarin u tegenovergestelde conclusies trekt?
„Nee. In elk geval niet op basis van de gegevens die ons nu ter beschikking staan.”
De stelling is wel geponeerd dat als de kerken zich eerder en sterker hadden uitgesproken tegen de Jodenvervolging, deze een halt hadden kunnen worden toegeroepen.
„De kerken hébben zich uitgesproken, meermalen. Ik laat dat in mijn boek ook zien. Maar inderdaad, het zóú kunnen. Ik weet dat niet.”
Steeds opnieuw blijkt dat Hitler en Eichmann de uitroeiing van het Joodse volk, tot de laatste persoon en tot op het laatste moment toe, als hét doel van de oorlog zagen.
„Dat is juist. Voor hen was de Jood dé grote vijand. En alles moest eraan gedaan worden om die uit te roeien. Ook dat is overigens iets wat de dagboekschrijvers niet zagen. Velen dachten: na de Joden zijn wij aan de beurt.”
Nog even terugkomend op uw motivatie om dit boek te schrijven: er moet toch een reden zijn om juist dít –zo beladen– onderwerp te bestuderen?
„Zeker. Het gaat hier om een enorm moreel en politiek probleem. En een verschrikkelijk drama. Sommige dagboekpassages zijn zo vreselijk dat ik ze niet met droge ogen kan lezen, terwijl ik ze allang ken. Natuurlijk is er een bepaalde fascinatie. Maar waar die dan vandaan komt – dat weet ik niet.”
www.wijwetennietsvanhunlot.blogspot.nl/
Hartverscheurend
Amsterdammer D. van der Grift was begin augustus 1942 getuige van een razzia op de ‘Jodenmarkt’. De gereformeerde Van der Grift –inspecteur, later hoofdinspecteur bij de Amsterdamse waterleiding– hield van Duitsland, aldus dr. Van der Boom. In zijn jonge jaren had hij er een tijdje gewoond. Hij raakte echter diep teleurgesteld in de Duitsers, die zich tot „werktuigen van Satan” hadden laten maken.
In zijn dagboek schrijft Van der Grift naar aanleiding van de razzia:
„O, die angst in de oogen van zoo vele Joden. Dat smeeken van vele vrouwen ook mannen, oude mannen vaak om vrij uit te mogen gaan. t Gaf alles niet (…) daar ging de treurige stoet. Er werd niet geslagen maar ontzettend gesnauwd. Wat er met deze menschen ging gebeuren weten we niet! (…) Toen alles achter de rug was doken hier en daar vanaf de wonderlijkste plaatsen de Joden op, onder bokking kisten, uit ijskarren onder stapels zakken enz. Eerst met groote angstoogen rond loeren, en dan… weg, zoo snel maar mogelijk was. Welk een tooneel voor onze beschaving! Hoe hemeltergend! Hoe hartverscheurend, wat zeg ik: welk een bitterheid dringt er in het hart bij het zien van deze toestanden, zonder ook maar iets te kunnen doen.”
Weten we niet… schreef Van der Grift. De Joodse auteur Sam Goudsmit wist het evenmin. Weliswaar had hij in februari gehoord dat er in Polen 7000 Griekse Joden waren vergast, maar of het waar was? In zijn dagboek schreef hij:
„Wat is er betrouwbaar aan? Vast staat, dat ook de Engelsche propaganda er geen bezwaar in ziet, zoo’n mededeling te doen, zonder dat het feit gecontroleerd vaststaat, of zonder dat men van het aantal zeker is. Dat de schaamte om het schuldaandeel dat Engeland zelf daarbij heeft, het niet weerhoudt, het als ophitsing tegen het Duitsche regime te gebruiken, mag voor sommigen onbegrijpelijk lijken, het is niettemin niet de eerste keer dat dit gebeurt: vorig jaar, in het voorjaar, ongeveer Maart of April, werd ook de vermoording door gas-wagens van duizenden Poolsche Joden (of Joden in Polen) door Engeland gemeld. (…) Dus zal het bericht niet heel en al verzonnen zijn.” (Uit: ”Wij weten niets van hun lot”, blz. 296-297 en 354-355.)
Boekgegevens
”Wij weten niets van hun lot. Gewone Nederlanders en de Holocaust”, Bart van der Boom; uitg. Boom, Amsterdam, 2012, ISBN 978 94 610 5477 7; 540 blz.; € 29,90.