”God, Nederland en Oranje” verkeerde leus
De zinsnede ”God, Nederland en Oranje” heeft diepe sporen getrokken in de gereformeerde gezindte. Er is echter alle reden om deze populaire leus kritisch te bezien, vindt dr. R. Bisschop.
In onze samenleving leeft nog steeds breed het gevoel dat het Oranjehuis van ons is. Politieke partijen wagen zich er dan ook nauwelijks aan om ferme republikeinse standpunten uit te dragen. Dat is iets om dankbaar voor te zijn. Je moet er toch niet aan denken dat je verkiezingsspektakels zoals in Frankrijk of in de Verenigde Staten mee zou moeten maken om een staatshoofd aan te wijzen. Maar er is vooral reden tot dankbaarheid, omdat dit gevoel wortelt in de geschiedenis van ons land. Nederland en het Oranjehuis zijn op een bijzonder manier aan elkaar verbonden.
Metaforen
Beelden, personen en gebeurtenissen ontleend aan de Bijbel zijn eeuwenlang algemeen gebruikt als referentiekader voor het duiden van de eigen tijd. Dat gebeurde zowel in de protestantse als in de rooms-katholieke traditie.
In de Vroedschapskamer van het Amsterdamse stadhuis op de Dam (nu Koninklijk Paleis), de vergaderzaal van het toenmalige gemeentebestuur, hangt een aantal schilderijen met voorstellingen uit het Oude Testament. Er is een doek van enorme afmetingen waarop de roeping van de zeventig oudsten door Mozes is afgebeeld, geschilderd door Jacob de Wit (1737). Geen haar op het hoofd of in de pruik van de Amsterdamse regenten dacht eraan Mozes of Salomo op deze voorstellingen te identificeren met de stadhouder. Die was er in Holland op de momenten waarop de schilderijen werden gemaakt niet eens. Sterker nog: de regenten waren er sterk tegen gekant dat een Oranjestadhouder weer een plaats in het openbaar bestuur zou gaan innemen.
Mythe of legende?
In de 19e eeuw ontstond in protestantse kring het beeld van het ”drievoudig snoer dat niet licht verbroken wordt” (naar Prediker 4:12) als metafoor voor de band tussen God, Nederland en Oranje. Vóór die tijd werd het beeld nauwelijks gebruikt en als dat gebeurde, was het een metafoor om de noodzaak van eendracht tussen de verschillende gewesten van ons land te beklemtonen.
Toch hebben het beeld van een ”drievoudig snoer” en de leus ”God, Nederland en Oranje” diepe sporen getrokken in de gereformeerde gezindte. Ze drukten compact uit hoe men ons eigen land vanuit een christelijk-historische visie bezag: God Zelf heeft op een bijzondere wijze Nederland en Oranje samengesmeed, en daarmee heeft Hij ons land bevoorrecht boven alle andere naties.
Er is echter alle reden om dergelijke concepten kritisch te blijven doordenken. Maar al te gemakkelijk laten we ons meeslepen in een algemeen gevoel van verbondenheid (maar aan wat?) en in een oppervlakkig religieus getint nationalisme. Zonder ook maar iets af te doen aan de bijzondere bemoeienissen die de Heere met ons land en volk heeft gehad –zoals dat overigens ook geldt voor andere naties– doen we er goed aan om dergelijke leuzen te vermijden.
Bezwaren
Allereerst is daar het bezwaar tegen de uitdrukking als zodanig. De suggestie die ervan uitgaat, alsof het om drie gelijkwaardige grootheden gaat, moet een rechtgeaard calvinist doen gruwen. De Schepper van hemel en aarde, de Almachtige, kan en mág niet op deze wijze in ons kleine deel van Zijn schepping getrokken worden. Zijn zorg raakt heel Zijn schepping. Ook dit spreken we uit als we belijden dat Hij „niet laat varen de werken van Zijn handen.”
We kunnen dat bezwaar niet afdoen met het argument dat deze leus alleen maar betrekking heeft op het verleden. Het is een zonde tegen het derde gebod. „Ja maar, je moet dit als een wens, een bede zien.” Akkoord, maar verwoordt dat dan op die manier, en niet alsof het om een historische realiteit gaat.
Daarnaast geldt het bezwaar dat Nederland geen christelijke natie meer is. Het lijkt er veel meer op dat God heeft afgedaan en dat de autonome mens zelf wel uitmaakt wat goed en kwaad is. En als dus daardoor alleen maar het ”Nederland en Oranje” overblijft, dan is dat wel erg mager. Dat is wat de liberalen een eeuw geleden plachten uit te dragen. En misschien moeten we er nog aan toevoegen dat ook hierin de waarheid blijkt van de vermaning „Vest op prinsen geen betrouwen, waar men nimmer heil bij vindt.”
Een volgend fundamenteel bezwaar tegen deze leus is ook dat daarin voor de kerk als goddelijke instelling en als een van de vormende krachten van de Nederlandse staat, geen plaats is ingeruimd. Daarom is ook historisch gezien dit motto invalide. Maar het confronteert ons ook indringend met de schuld die wij met ons allen dragen vanwege de beschamende en zondige kerkelijke verdeeldheid in ons vaderland.
En ten slotte moeten we ons weloverwogen en welbewust verre houden van elke zweem van nationalisme. We zijn dankbaar dat we in vrede in een vrij land mogen leven. Maar we hebben hier geen blijvende stad. „Burger van twee koninkrijken”, dat beeld tekent de christen. Om het met de woorden uit de brief aan Diognetus (ca. 150) te zeggen: „Zij wonen in hun eigen vaderland, maar als vreemdeling; zij kwijten zich van hun burgerplichten en verdragen als vreemdeling alles. Ieder vreemd land is hun vaderland en ieder vaderland is een vreemd land.” Voor hen zijn de psalmen het ‘volkslied’.
De auteur is historicus, Statenlid voor de SGP in Utrecht en directeur van de locatie Revius van het Wartburg College te Rotterdam.