De Allerschoonste
Hooglied 5:10
„Mijn Liefste is blank en rood, Hij draagt de Banier boven tienduizend.”
Het geloof ziet Jezus zo volvaardig en barmhartig, hoe Hij het werk der verlossing reeds op aarde uitgevoerd heeft en nu als Overwinnaar gezeten is aan des Vaders rechterhand in heerlijkheid. Daar heeft Hij als Middelaar alle macht en onnaspeurlijke rijkdommen in handen.
Hij is de grootste Uitdeler van de verkregen zegeningen.
Nadat dan het geloof Hem als zodanig erkend en omhelsd heeft, neemt ook de gelovige een bijzonder welgevallen in Christus’ Persoon, Immanuël. In Zijn ambten, in Zijn staten van vernedering en verhoging, in Zijn liefde en liefdedaden, in Zijn lijden en in de vruchten daarvan. Dit is het werk van de liefde, om zo’n genoegen, vreugde en welgevallen omtrent Hem te koesteren, Die terecht genoemd wordt de Wens van alle Volken, Die de Banier draagt boven tienduizenden, de Schoonste onder de Mensenkinderen, geheel begeerlijk in al wat aan Hem is (Hooglied 5:10,16; Psalm 45:3; Haggai 2:7).
Het is wezenlijk en noodzakelijk voor elke ware liefde, om met welgevallen, verlustiging en blijdschap lief te hebben. Het is een wezenlijke daad van de liefde ergens behagen in te scheppen. Veel meer is dit zo omtrent de Heere Jezus, in Wie de ziel een oneindige, onbegrijpelijke, onuitsprekelijke reden vindt van eeuwig welgevallen. De liefde van de Vader tot de Middelaar deed Zijn ziel een welbehagen in Hem hebben (Mattheüs 3:17; Mattheüs 17:5; Jesaja 42:1).
Jacobus Koelman, predikant te Sluis
(”Van de liefde tot de Heere Jezus”, 1690)