Bededag na een ramp: geen teken van wanhoop, maar van veerkracht
Bededagen in de tijd van de Republiek leidden tot solidariteit, stelt onderzoeker Adriaan Duiveman. „Bidden hielp tijdens rampen, maar niet omdat God ingreep.”
Duiveman deed de afgelopen jaren onderzoek naar rampen in de achttiende eeuw en de reacties van mensen daarop. Zijn studie mondde uit in het Engelstalige proefschrift ”Nature triumphed. Disasters, solidarity, and identity in the eighteenth-century Dutch Republic” (”De natuur zegevierde. Rampen, solidariteit en identiteit in de achttiende-eeuwse Nederlandse Republiek”). Hij verdedigt dinsdag de studie aan de Radboud Universiteit in Nijmegen.
Duiveman (1993) groeide op in Kampen en studeerde geschiedenis aan universiteiten in Groningen en Uppsala (Zweden). Hij is een van de vier promovendi van de onderzoeksgroep ”Dealing with disasters” van prof. dr. Lotte Jensen, hoogleraar Nederlandse literatuur- en cultuurgeschiedenis.
De historicus onderzocht de achttiende eeuw. Hij keek met name naar watersnoden en stadsbranden en de reacties daarop van de mensen die ermee te maken kregen. Zijn conclusie: „Mensen waren solidair met diegenen met wie ze een band voelden, of dat nu de stad- of de kerkgenoten waren.”
Staten-Generaal
In zijn studie komen de bededagen in de tijd van de Republiek in een afzonderlijk hoofdstuk aan de orde. Tijdens deze dagen kwamen Nederlanders samen in kerken om gezamenlijk boete te doen na een ramp. Vanaf 1713 werden de bededagen jaarlijks uitgeschreven door de Staten-Generaal en gehouden op een woensdag in de lente. De huidige biddag voor het gewas komt voort uit deze traditie.
Duiveman spitte door bededagbrieven, preken en boeken. In een kamer van het Erasmusgebouw in Nijmegen haalt hij een preek aan van ds. Wilhelm Leendert Krieger over een watersnood in de omgeving van Zwolle in 1784. Tijdens de preek stonden de koeien, die naar het droge waren gehaald, in de kerk. „Ds. Krieger beschrijft eerst het tafereel. Hij vertelt over de mensen die niet gered zijn en nu nog in hun huizen zitten die op het punt van instorten staan. Vervolgens heeft hij het over de zonden van de overlevenden, waarbij hij ook de koeien in de kerk, die ‘verwijtend’ loeiden, betrekt. Daarna volgde een oproep aan de kerkgangers om zich te bekeren tot God en de zonden te laten: „Opdat wij met een verbrijzeld hart tot Hem mogen roepen.””
Het is wel opvallend, aldus de promovendus, dat de predikanten in hun preken doorgaans vaag bleven over de zonden. „Als oorzaak van de ramp noemden ze Gods toorn over de zonde, maar ze zeiden er meestal niet bij om welke zonden het ging, al hadden ze het soms in het algemeen wel over bijvoorbeeld zondagsrust of vloeken. De kerkgangers werden opgeroepen om zichzelf te onderzoeken. De preek zal hen hebben aangemoedigd om na te gaan wat ze niet goed deden.”
Gedeelde angst
De onderzoeker komt tot andere conclusies dan veel andere wetenschappers. „De algemene opinie is dat religieuze noodrituelen zijn bedoeld om de angsten te bezweren. Als er geen échte middelen meer zijn, kunnen de mensen altijd nog naar de kerk om hun wanhoop onder controle te krijgen, als een soort bijgeloof.”
Duiveman stelt echter dat de achttiende-eeuwse kerkdiensten de angsten juist aanwakkerden, maar dat het wel een gedeelde angst werd in plaats van een individuele. „Bidden hielp dus wel, maar niet omdat God ingreep. De mensen toonden verdriet, berouw en medelijden. Doorleefd schuldgevoel zou God ervan kunnen overtuigen om de gemeenschap niet verder te straffen. Die gevoelens verbonden de mensen ook met elkaar. Zo was religie geen teken van wanhoop, maar van collectieve veerkracht. Deze verbinding zorgde ervoor dat er ook iets gebeurde. Er kwam solidariteit om gezamenlijk de slachtoffers te helpen.”
Een voorbeeld van die hulp is de zogenoemde kerstvloed van 1717 in Groningen. „In 1718 piekten de inkomsten van de diaconie in Groningen. Ander voorbeeld: na een brand in Strijen in 1759 stuurden kerken uit naburige dorpen karren met brood, boter en kaas naar de plaats die deels in puin lag. De mensen daar waren tot tranen geroerd.”
Hebben kerken die functie nog?
„Kerken wereldwijd spelen tegenwoordig dikwijls een rol in de hulpverlening bij rampen. Religieuze organisaties zijn vaak als eerste aanwezig in een rampgebied. Ze hebben er al een netwerk via lokale geloofsgemeenschappen en zijn daardoor goed in staat om mensen te bereiken. Maar de functie van het oproepen tot bekering is, zoal niet verdwenen, toch veel minder geworden.”
Veel mensen zagen de coronacrisis ook als een ramp en wilden graag naar de kerk. Begrijpelijk?
„De coronatijd was een periode van zorgen, angst en eenzaamheid. Ik snap dat gelovigen op dat moment samen wilden komen. Religieuze rituelen zijn iets anders dan een theatervoorstelling of een voetbalwedstrijd in een stadion. De claim van een transcendente werkelijkheid die achter de rituelen zit, is van een andere orde.
In mijn historisch onderzoek ben ik, wat ze noemen, een methodologisch agnost. Maar ik sta niet negatief tegenover het christelijk geloof. Ik ga weleens naar de Studentenkerk op de campus en ik zit daar bij een doop- en belijdenisgroep. Wie weet waar dat toe leidt.”