Biddag 1931: verootmoediging en schuldbelijdenis
VEENENDAAL – „De oordelen vermenigvuldigen. De economische toestand is zo zorgvol dat niemand raad weet. De spanning onder de volken is angstwekkend. Wie voelt de pijn en buigt voor God?”
Die vraag wierp de christelijke gereformeerde predikant ds. L. H. van der Meiden tachtig jaar geleden op in een preek die hij hield tijdens een ”algemene boete- en bededag” op zondag 29 november 1931.
De crisis van 1929, begonnen in de Verenigde Staten, greep ook in Nederland razendsnel om zich heen. De economische toestand verslechterde in razend tempo en het aantal werklozen steeg angstwekkend snel. Op 29 november 1931 vond er, op initiatief van een aantal kerken, een algemene boete- en bededag plaats.
De classis ’s-Gravenhage van de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK), die daartoe was aangewezen, schreef de dag voor dat kerkverband uit, leert een bezoek aan het Documentatiecentrum van de CGK in Veenendaal. „Er is voor de kerk, voor overheid en volk bijzondere oorzaak tot verootmoediging en schuldbelijdenis. Er is bijzondere reden om aan de troon der genade den ontzaglijken wereldtoestand te gedenken en den Heere te smeken om bekeering, om licht over en redding uit deze bange en moeilijke tijden”, schreven voorzitter ds. J. B. G. Croes en scriba ds. N. Bijdemast aan de kerken.
Op de desbetreffende zondag preekte ds. L. H. van der Meiden in ’s-Gravenhage over Joël 2:12-14. „De druppelen van Gods toorn vielen. Ramp na ramp trof reeds de volkeren der aarde. De nood stijgt. De oorlog dreigt. De zegen blijft uit. De goddeloosheid neemt toe.”
„Dit alles moet ons doen verstaan dat bekering nodig is”, zei de predikant, „en zo die niet komt gaat de Heere met Zijn gerichten door. In de weg der bekering moeten we komen met onze smekingen. Wie weet, God mocht zich wenden en het oordeel inbinden en ons nog niet overgeven aan onze vijanden, ons nog uitredden uit de ellenden, ons verlossen van het verderf of ons bij vernieuwing brengen bij Zijn Vaderhart.”
In Ons Richtsnoer (weekblad ter verbreiding der antirevolutionaire beginselen) schreef de christelijke gereformeerde ds. J. Hovius op vrijdag 4 december dat het hem was opgevallen dat zelfs de Joden deze dag hadden afgezonderd. „Ze waren op zondag samengekomen in hun synagogen om in het bijzonder Gods zegen af te smeken voor vervolgde geloofsgenoten in het bolsjewistische Rusland.”
Ds. Hovius zag als aanleiding tot de bededag „de nood der tijden.” Hij wees allereerst op de maatschappelijke nood, de economische crisis. Vervolgens op de zedelijke nood. „De mensen zeggen: Wat hebben we te maken met de door God gestelde levensregels? En helaas, wij als christenen gaan hierin ook niet vrijuit. In plaats dat het christendom als een zoutend zout en een lichtend licht in de wereld is, wordt het meegesleurd en meegezogen in de stroom van zonde- en werelddienst.”
Ten derde noemde de predikant de geestelijke nood. „Met God in de hemel heeft men in de ”christelijke” landen afgerekend.”
Dat was in 1931.