Predikanten blikken terug op twee jaar crisis: „Hij heeft ons geëxamineerd en we zijn gezakt”
Alle drie preekten ze voor een vrijwel lege kerk. „Dat doe ik nooit meer.” Allen worstelden ze met de coronamaatregelen. „Ik ben blij dat ik geen politicus ben.” Samen zien ze lessen liggen na de pandemie. „Zijn we nu voorbereid op een andere beproeving?” Drie predikanten in gesprek over de gevolgen van twee jaar corona voor de kerk.
Samen poseren ze voor de preekstoel van de hervormde Sionskerk in Krimpen aan den IJssel. Drie voorgangers die elk binnen hun kerkverband mede leidinggaven aan het kerkelijk leven in coronatijd. Ds. L. A. den Butter dient de Christelijke Gereformeerde Kerken, ds. O. M. van der Tang de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en hervormd predikant ds. J. A. W. Verhoeven de Protestantse Kerk in Nederland.
Samen gaan ze in gesprek naar aanleiding van een onderzoek van het Reformatorisch Dagblad naar de gevolgen van de coronacrisis voor de kerk. Op veel punten is er herkenning, maar vooral als het gaat over de verhouding tussen kerk en overheid tijdens de crisis verschillen de analyses.
Het gesprek vindt plaats net voordat vrijwel alle beperkende maatregelen worden opgeheven, ook voor kerken. Er is onder gemeenteleden „een groot verlangen” naar dit moment, proeft ds. Den Butter. „Er wordt echt naar uitgezien.”
Dankbaarheid overheerst, voegt ds. Verhoeven toe. „Zeker als je terugdenkt aan de tijd dat mensen wekenlang niet naar de kerk konden, of dat er maar dertig of zestig mensen in de kerk zaten. Dat was heel zwaar. Nu zijn er bij ons geen beperkende maatregelen meer. Wel blijft er een apart vak voor mensen die kwetsbaar zijn.”
In de gemeente van ds. Van der Tang veranderde deze periode niet veel. „Vanaf september zijn we teruggegaan naar twee diensten voor heel de gemeente zonder afstand. Later is daar een derde dienst bijgekomen voor de kwetsbaren, waar wel afstand is gehouden.”
Worsteling
Ds. Van der Tang brengt het gesprek op gang als hij de „grote worsteling” beschrijft achter de keuzes in zijn gemeente. „Voor mij ging de vraag steeds zwaarder wegen: hoe ver gaat je plicht om de overheid gehoorzaam te zijn? We hebben na enige tijd de vrijmoedigheid gekregen om niet de maatregelen te blijven volgen. Wat me daarbij erg geholpen heeft, is wat Zacharias Ursinus, de auteur van de Heidelbergse Catechismus, schrijft over de verhouding tussen de twee tafels van Gods wet. De eerste tafel gaat over het dienen van God. Ursinus stelt dat gehoorzaamheid aan de tweede tafel –over het leven met de naaste– moet wijken voor gehoorzaamheid aan de eerste. Het gebod om naarstig op te gaan naar Gods huis is ons op het hart gebonden. De principiële ondergrens daarbij is dat de gemeente twee keer per zondag kan opgaan. Als een overheidsmaatregel daarmee strijdig is, laten we die daarom vallen.”
Ds. Den Butter: „Eerder hielden jullie wel afstand, was dat in september geen optie meer?”
Ds. Van der Tang: „Wat voor ons steeds zwaarder woog, is dat de gemeente in delen moest opkomen. De eenheid was doorbroken en dat begon negatieve gevolgen te hebben.”
Ds. Den Butter: „Een soort voortschrijdend inzicht dus? Ja, dat herken ik wel.”
Ds. Verhoeven: „Wij hebben het iets anders gedaan, maar wel met eenzelfde gedachtegang. Ook ik zou het voortschrijdend inzicht willen noemen. Wij zeiden achteraf weleens: Hadden we nu zo strikt moeten zijn? Het meekijken thuis, zeker met jonge gezinnen en tieners, heeft geestelijk gezien schade opgeleverd. Toch probeerden we als kerkenraad te zoeken naar het maximaal haalbare voor de gemeente. Ik vind de laatste golf ook anders dan de eerste, qua ziektebeeld. En mensen komen nu wat minder gespannen naar de kerk dan voorheen.
Je merkt dat gemeenteleden heel wisselend reageren, vanuit de eigen situatie. Het ligt heel anders voor een verpleegkundige of voor mensen die familie verloren aan corona, dan voor ondernemers die alleen maar last hebben van de maatregelen. Daar sta je als kerkenraad tussenin. En je moet wel besluiten nemen.”
Ds. Den Butter: „Je voelt als kerkenraad de verantwoordelijkheid naar twee kanten. We hebben te zorgen voor de fysieke welstand van mensen, maar het geestelijk welzijn gaf altijd de doorslag.
Aan het begin zocht ik zelf de regelgeving uit. De eerste keer dat de 1,5 meter werd afgekondigd, liep ik om zeven uur ’s ochtends in het kerkgebouw met een meetlint om te zien hoe ver de banken uit elkaar stonden. Op een gegeven moment werd me dat te zwaar, we hebben het toen overgedragen aan een kundige commissie.
In de moeilijke begintijd heb ik een bericht naar collega’s gestuurd: „Ik moet maar vasthouden aan het feit dat de engelen begerig zijn om in te zien in het plan hoe God een zondaar zalig maakt. De engelen nemen zondag de plaats van de mensen in.” Zonder die wetenschap was het niet gegaan. Aan de andere kant kreeg je ook wel bemoedigende berichten. Iemand schreef: „Dominee, als u nu in de camera kijkt, dan kijkt u ons allemaal persoonlijk recht aan. Dat lukt u in de kerk anders nooit.”
Door alles heen geloof ik toch dat de Heere heeft willen werken. Hij kan ook deze situatie voor heel wat Zacheüssen, die misschien wel uit nieuwsgierigheid in een digitale vijgenboom zitten, gebruikt hebben.”
Hoe kijkt u terug op de verhouding tussen kerken en overheid in de achterliggende tijd?
Ds. Den Butter: „Adviezen kun je toespitsen op de eigen gemeente, maar bij verplichte maatregelen voel je spanning. We weken als kerkenraad soms van de regels af. Dan waren er ook mensen die zeiden: „We leren onze kinderen dat we de overheid moeten gehoorzamen, maar nu wijkt u als kerkenraad er zelf vanaf.” Ik snapte die reacties. Tegelijkertijd: als je goed en helder communiceert waarom je bepaalde besluiten neemt, is er vaak begrip.
In de onzekerheid van het begin zeiden we: Dan maar niemand naar de kerk. Maar later heb ik tegen de kerkenraad gezegd: „Wat de overheid ook zegt, ik ga nooit meer voor een lege kerk preken.” Niet uit eigenwijsheid, maar als ik één ding geleerd heb in de afgelopen tijd, is het wel dat preken een dialoog is tussen predikant en hoorders. Toen het advies weer naar dertig personen ging, zijn wij daar niet meer naar teruggegaan.”
Ds. Verhoeven: „Nee, wij ook niet. Wel hebben we sterk de gehoorzaamheid aan de overheid benadrukt. We moeten haar als instituut erkennen. Dat betekent niet dat je het eens bent met alles wat de overheid doet. Dat wordt weleens vereenzelvigd, dan hoor je: Je bent braaf en je gaat gedwee achter de overheid aan. Zo is het niet; maar de overheid is wel een instelling waardoor God –zoals Calvijn zegt– billijkheid in de samenleving wil verspreiden.
Daarbij komt dat we in ons land rond deze onderwerpen niet te snel over lijden moeten spreken. De burgemeester van Krimpen aan den IJssel heeft ons als predikanten keer op keer bij elkaar geroepen om hierover in gesprek te gaan. Ook minister Grapperhaus is bij zo’n overleg geweest. Dat was een indrukwekkende ontmoeting. Als predikanten brachten wij onze grieven aan hem over. Hij luisterde zeer welwillend. Na afloop dacht ik: waar ter wereld vind je een land waar je tegen de minister kunt zeggen dat je het niet eens bent met zijn beleid?
We mogen dankbaar zijn met een ordelijke overheid. Zeker, er is een spanning tussen Romeinen 13 en Openbaring 13. Er is een grens aan gehoorzaamheid. En bij onze regering is het bevorderen van de dienst aan God –zoals opnieuw Calvijn daarover schrijft– nauwelijks in beeld, integendeel. Maar ik wil voorzichtig zijn om steeds maar op de trom te roffelen dat de overheid ons tegen is.”
Ds. Van der Tang: „Daarin ben ik het toch niet met u eens. Kijk, wij hebben óók met tien tot vijftien man in de kerk gezeten. Maar als je nu terugblikt, denk je: hoe wettig is het om iemand met een loopneus, maar met een heilbegerige ziel de toegang tot Gods huis te ontzeggen? Ik heb het gedaan hoor, dus ik wijs met geen vinger naar anderen. Maar ik denk dat we daar te ver in zijn meegegaan. Bij pandemieën in het verleden zoals cholera en pest zijn kerken ook niet gesloten.
Wat ik als pijnlijk heb ervaren: er is een periode geweest waarin afstandsregels wel golden voor kerken, maar niet in seksclubs. Voetbalwedstrijden in de eredivisie konden altijd gespeeld worden. Waarom? De overheid durfde het niet aan om mensen dat vermaak te onthouden.”
Ds. Verhoeven: „Maar ook daar speelden ze zonder publiek, toch?”
Ds. Van der Tang: „Maar voetballen op 1,5 meter afstand lukt niet. Waarom dan wel die regels voor de kerken? Ik ben er steeds meer van overtuigd geraakt dat we voor de overheid moeten buigen, behalve als maatregelen tegen Gods Woord ingaan. Als je niet naar de kerk mag, is dat in mijn beleving verbonden aan de eerste tafel van de wet. Zo’n verbod gaat daar tegenin. Ik zie niet hoe we daar de overheid in kunnen en mogen volgen.”
Ds. Verhoeven: „Maar strikt gezien heeft de overheid de kerkdiensten niet verboden. Vanuit haar verantwoordelijkheid om de pandemie zo goed mogelijk op te vangen, deed ze wel een oproep aan kerken om zorgvuldig te zijn.”
Hebben –terugblikkend– de kerken zich te snel neergelegd bij de overheidsmaatregelen?
Ds. Van der Tang: „Ik denk dat we echt tekort zijn geschoten. Met hoeveel nadruk hebben de horeca en andere sectoren zich laten horen en zijn zij voor hun belangen opgekomen. Maar hoe hebben wij als kerken aan de overheid bekendgemaakt hoe wezenlijk de eredienst voor ons is? We zijn te voorzichtig geweest.”
Ds. Den Butter: „Ik denk dat dit geluid via het CIO naar de overheid is overgebracht. Maar dat overlegplatform is breed. De regering begon heel erg met het fysieke. Pas later is meer oog gekomen voor de psychische gevolgen van de maatregelen. Het geestelijke aspect past echter niet in het mensbeeld van de overheid. De mens is meer dan lichaam en psyche: ook ziel. Die zielzorg is onder druk komen te staan. Daar hadden we als kerken meer op moeten wijzen.”
Ds. Verhoeven: „Daar voel ik me iets minder bezwaard onder; volgens mij is dit punt in de contacten met de overheid wel onder de aandacht gebracht. Maar een belangrijk aspect is ook de beeldvorming naar buiten toe geweest. Wat doet het als de kerk mensen toelaat en bedrijven en instellingen zitten dicht?”
Ds. Den Butter: „Beeldvorming, ja, dat vind ik een lastig argument. De redenering om uit solidariteit dingen te doen of te laten, heb ik altijd moeilijk gevonden. De mediaberichten over Urk en andere plaatsen hebben wel veel kwaad gedaan. Ik geloof dat de beeldvorming zo moet zijn dat we als kerken op verantwoorde wijze Gode meer gehoorzaam zijn dan de mensen. We mogen geen aanstoot geven, maar tegelijk moeten we laten zien dat de ontmoeting in Gods huis, het buigen onder Zijn Woord, essentieel is.”
Ds. Van der Tang: „Met dat laatste ben ik het absoluut eens. Maar geen aanstoot geven kan uiteindelijk niet de beslissende norm zijn, want Gods geboden géven aanstoot in de huidige samenleving. Als ik daarover ga zwijgen, is dat de beste strategie om geen aanstoot meer te geven.”
Ds. Den Butter: „Als je een compliment krijgt van D66 moet je achter je oren krabben.”
Ds. Van der Tang: „Precies. In de notulen van de synode van de Free Presbyterian Church van Schotland las ik een aspect dat ik nog niet zo scherp had: de kerkgang op zondag is een openbaar getuigenis van de dienst des Heeren. Als iedereen thuiszit, dan is dat getuigenis dus weg uit de samenleving.”
Ds. Verhoeven: „In de pandemie heb ik me weer eens verdiept in artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, over de plaats van de overheid, en over dat onderwerp Calvijns ”Institutie” nagelezen. In de achterliggende maanden zag ik onder christenen in Nederland ook een zekere parmantigheid, er ontstond een soort christelijke mondigheid. Daarin proefde ik soms een vrijheidsdenken: wat hebben wij met gezag te maken? Ik zie daarin eenzelfde onderstroom naar boven komen die we van de wederdopers kennen, waar Calvijn zo duidelijk afstand van nam. In de voorbede heb ik steeds beleden dat er een Heere boven alle heren is, een Koning boven alle koningen, Hij staat boven de regering. Maar dankbaarheid dat er een overheid is, zou de boventoon moeten voeren. Wordt het beroep op onze vrijheid niet al te snel vermengd met een vrijheidsdenken dat eigenlijk modern is?”
Ds. Van der Tang: „Zo durf ik dat zeker niet te kwalificeren. De eerste vraag is niet: wat vraagt de overheid van ons, maar: wat vraagt de Heere van ons.”
Ds. Verhoeven: „Maar Hij vraagt dat toch ook via die overheid? Dat is geen tegenstelling.”
Ds. Van der Tang: „Zeker. Maar het opgaan naar Gods huis is geen óptie, het is ook geen recht dat wij ontlenen aan de vrijheid van godsdienst, maar een gebod van de Koning van de kerk. We moeten zeer loyaal zijn aan de overheid en ik ben met u dankbaar dat we in een ordelijk land leven. Maar de regels van de overheid mogen nooit prevaleren boven die van Gods wet. Sterker nog: ik denk dat deze tijd een beproevingstijd is geweest voor ons als kerk. De Heere heeft getoetst hoe lief ons Zijn huis, Zijn dag en Zijn dienst waren. Hij heeft ons geëxamineerd. En we zijn gezakt.”
Er is veel gesproken over de duiding van deze crisis. Als u zelf woorden moet geven aan wat heeft plaatsgevonden, waar denkt u dan aan?
Ds. Van der Tang: „De snelheid waarmee zo’n ziekte zich verspreidde, is iets om van onder de indruk te zijn. Het leert ons onze zwakte en afhankelijkheid als mensen. Als dit ons tot iets zou moeten brengen, dan is het wel tot de ootmoedige erkentenis van hoe klein en machteloos we zijn; en hoe verheven en majesteitelijk Zijn regering is. Maar als je naar de afgelopen twee jaar kijkt, is er nog nooit een tijd geweest waarin de mensheid zo heeft uitgestraald: wíj halen onszelf hieruit, samen krijgen wíj corona onder controle. Dat is eigenlijk het tegendeel van wat we hadden moeten leren.”
Ds. Verhoeven: „De gedachte die heerst is: er moet actie worden ondernomen, dan komen we eruit, en dan kunnen we weer verder op de oude voet. Ik ben bang dat dit ook in eigen kring speelt. We mogen weer allemaal naar de kerk. Maar over een halfjaar denkt wellicht niemand meer terug aan de crisis en gaan we op de oude voet weer verder. Terwijl we geroepen zijn, niet tot het oude normaal, maar tot een nieuw leven. Ik heb wel de vraag opgeworpen in de prediking: Bent u nu in afgelopen twee jaar dichter bij de Heere gekomen? Is uw gebed intenser geworden? Ik heb wel de indruk dat het gevoel dat we in de eindtijd zijn, meer is gaan leven. Dat is al zo sinds Pinksteren, maar kennelijk hadden we een crisis nodig om dat te zien. De crisis bracht een zekere gevoeligheid, maar of we nu echt dichter bij Heere zijn gekomen door deze ontwikkelingen? We moeten voorzichtig zijn om daar grote woorden over te zeggen.”
In het verleden heeft de Heere wel door crisissen gewerkt en werden kerken voller.
Ds. Den Butter: „De vrucht zal moeten blijken. De maakbaarheidsgedachte, ons recht op gezondheid, dat is wel omgezaagd. Maar als het om de duiding gaat, moeten we ook eerlijk zeggen dat onze eigen context erg bepalend is. We kunnen nu in het Westen zeggen dat dit betekent dat we minder wereldreizen moeten maken, maar iemand in de sloppenwijken van Sao Paulo duidt deze crisis heel anders.
Een algehele duiding van een wereldwijde pandemie geven, vind ik lastig. Laten we maar dicht bij onszelf blijven: wat heb ík er nu van geleerd? Eén ding heb ik wel gezien: wat is het een zegen als de Heere een gemeente aan je zorgen toevertrouwt. We hebben nu tijden meegemaakt dat de gemeente er niet was. Ik hoop dat we geleerd hebben dat het genade is dat we samen kunnen komen en dat Zijn roepstem nog klinkt.”
Herkent u het dat mensen meer over wezenlijke vragen zijn gaan nadenken?
Ds. Den Butter: „Ja. Het is opvallend dat Sire nu met een campagne komt om als mensen meer over de dood te spreken. Deze pandemie hoort bij de „dingen die moeten geschieden”, zoals Mattheüs 24 zegt. De gebeurtenissen staan voor mij in de grotere context van oorlogen, geruchten van oorlogen. Het zijn wel Christus’ voetstappen. Daarin komt te vraag tot ons: kunnen we Hem nu ontmoeten?”
Ds. Van der Tang constateert dat de pandemie de kerk niet voorbij is gegaan: „Er zijn ook kinderen Gods thuisgehaald door corona. Ik durf wel te zeggen dat de coronatijd gebruikt is om mensen individuele lessen te leren. De Heere heeft deze tijd willen zegenen tot zielenheil.
Maar ik geloof ook dat dit soort perioden tijden zijn van schifting. Als ik let op de opkomst bij doordeweekse diensten maak ik me zorgen. De weekdiensten werden voorheen altijd goed bezocht, maar dat is beduidend minder geworden. Komt dat wellicht omdat we eraan gewend zijn geraakt om met alle gemak en comfort thuis een preekje te luisteren op woensdagavond en iemand op te zoeken die we graag horen? Ik denk dat dit een negatief effect is van de hele meeluistercultuur die is ontstaan. Je zou toch verwachten dat de kerken nu volstromen, maar ik zie het nog niet gebeuren. We zullen zien hoe zich dit de komende tijd ontwikkelt.”
Ds. Den Butter: „Ik hoor in mijn omgeving wel dat collega’s bevreesd zijn of mensen nog terugkomen. Op grond van de reacties uit de gemeente ben ik daar in Rijnsburg niet zo bang voor.”
Ds. Verhoeven: „Ik ben het helemaal eens met beide broeders. De meest indrukwekkende duiding vond ik aan het begin van de crisis bij dr. P. Verduin in Ecclesia, vanuit Jeremia. Hij zegt daar dat deze pandemie niet de echte crisis is, maar meer een sensor die iets laat zien. We zien nu een proces van iets wat allang bezig was, maar zich nu heeft versneld: wij zijn consumenten geworden. Prof. Herman Paul stelt in dit opzicht dat de secularisatie in ons hart zit. Ik zie ook in onze gezindte toch een bepaald geloof in liberalisme. Wij zijn ons een leefstijl gaan aanmeten waarbij het eigenlijk niet zo’n verschil maakt of de Heere er nu wel of niet is. Dienen we de Heere echt? Dat is ook een examen.”
Wat neemt u persoonlijk mee vanuit de crisis?
Ds. Van der Tang: „In maart 2020, toen de wereld in korte tijd stilstond, was er blijdschap in mijn hart. Blijdschap omdat de Heere Zijn macht openbaarde. Blijdschap omdat ik Zijn voetstappen hoorde en Hij Zijn absolute majesteit aan het wereldrond bekendmaakte door zo’n ziekte. In de begintijd zijn er zeker wel momenten geweest dat ik de last van zonde en schuld zwaar op mijn ziel voelde drukken, en dat de lege plaatsen in de kerk mij persoonlijk aanklaagden.”
Zoekend naar woorden: „Uiteindelijk ben ik steeds meer gaan zien dat de houding van ons als christenen in deze crisis misschien wel het grootste oordeel is. Namelijk dat wij niet op wacht hebben gestaan. Dat we met heel ons volk in een tunnelvisie van maakbaarheidsdenken zijn terechtgekomen. Misschien hebben we nee gezegd tegen vaccinatie, maar dachten we met evenveel vertrouwen op andere maatregelen, met het steunen op eigen wijsheid, de zaak weer onder controle te krijgen.
De vraag is eigenlijk: wat leren wij nu geestelijk waardoor we beter voorbereid zijn op een ander oordeel, op een andere beproeving die komt? Ik denk aan onderwerpen als de lhbti-discussie, de wet rond het verbod op homogenezing. Maatschappelijke ontwikkelingen die je niet los van elkaar kunt zien. Eigenlijk zie ik bij mezelf en bij ons allen de tendens om te zwijgen, in plaats van te spreken en te getuigen van Gods geboden en inzettingen.
Is deze pandemie niet een krachtige roepstem geweest voor christenen om te getuigen van wat bij de Heere te vinden is? Van de noodzaak tot inkeer, berouw over de zonden, maar ook over wat er te vinden is in de enige Zaligmaker Christus. Heeft de samenleving dat geluid nu méér gehoord van ons als kerken dan voor deze tijd? En als dat niet zo is, waarom zijn we dan zo bedeesd en ongepast bescheiden om dat te laten horen?
Ik acht het als een groot gevaar dat we bang zijn voor de consequenties van ons spreken, bang om aanstoot te geven in de samenleving. Als dat de vrucht is van de crisis, vrees ik met grote vreze voor een beproeving die komt en nog zwaarder zal zijn. Laten we wel wezen: het is een zware en moeilijke tijd geweest, maar toch ook een lichte verdrukking. We zijn niet opgesloten, hebben geen grote boetes gekregen, we zijn niet bedreigd. Wat zal er van ons zijn als die dingen wel gaan gebeuren? Als we nu al in onze schulp gekropen zijn en zwegen, wat zal er dan gebeuren bij een zware verdrukking?”
Ds. Verhoeven: „Dat versta ik. Ik zou ook de andere kant willen benadrukken. Als we zwijgen door angst voor de samenleving, dan is het niet goed.
Maar er moet ook iets blijven bestaan van een zekere solidariteit met de samenleving waarin je leeft. We zijn ook burgers van dit land. Ik vind het nog iets te vroeg om ons nu zo af te zetten tegen wat in de samenleving gebeurt, dat we ons daar ook van gaan isoleren.”
Ds. Van der Tang: „Ik bepleit niet om ons af te zetten tegen de samenleving, maar ik pleit voor een veel vrijmoediger getuigenis naar de samenleving.”
Ds. Verhoeven: „Dan zou ik beginnen met het getuigenis van Jezus Christus. Als wij nu de geboden ter sprake brengen, verstaat de samenleving ons helemaal niet. Er is een enorme verstaanskloof. Maar of dat beter is met het Evangelie vraag ik me af, want daar heeft de samenleving ook geen oor naar.”
Ds. Van der Tang: „Ik kan het Evangelie niet prediken zonder te beginnen met geboden.”
Ds. Verhoeven: „Het is de vraag hoe je communiceert.”
Ds. Van der Tang: „Misschien zoals Johannes de Doper, die Herodes wees op zijn zonden?”
Ds. Verhoeven: „Dat kan nodig zijn. Ik heb in de achterliggende tijd vooral geleerd om veel te bidden, voor de overheid en de samenleving. Ik vind dat de overheid ook een moeilijke opdracht heeft. Ik ben blij dat ik geen politicus ben.”
Ds. Van der Tang: „Zeker.”
Ds. Verhoeven: „Je zoekt naar de weg die de Heere met ons gaat. En dan is het inderdaad een lichte verdrukking. Wij zijn eigenlijk helemaal niet toe aan lijden om de Naam van Christus.”
Ds. Den Butter: „Ja, je kunt wel spreken over een lichte verdrukking. Wel moet je ook mensen op het netvlies hebben die geliefden verloren aan corona. Ik stond bij iemand van wie zijn bedrijf failliet ging. Dan kan ik vanuit de studeerkamerstoel makkelijk zeggen dat het een lichte verdrukking was.”
Ds. Verhoeven: „Het is goed dat je dat zegt.”
Ds. Den Butter: „Maar in algemene zin was de verdrukking niet tot bloedens toe. Dat bedoelen jullie en daar ben ik het ook mee eens.
Wat mij erg heeft aangegrepen is dat ik het pastoraat niet vorm kon geven zoals je dat zou willen, zeker in het begin. De crisis gaf me meer oog voor de eenzaamheid van onze ouderen. En voor de jongeren. Ik denk dat ik in deze periode geleerd heb dat ondanks onze beperkingen en ondanks onze zonden God dwars hier doorheen trouw is gebleven aan Zijn eigen werk.
De eerste zondag van de lockdown heb ik gepreekt over Jesaja 33. Over dat er straks een stad komt waarin niemand meer zal zeggen: ik ben ziek, want ze hebben gerechtigheid, vergeving van zonden gekregen. Is deze crisistijd daar ook geen signaal van? We hebben als mensen in de afgelopen tijd gezocht naar een paradijs op aarde, om de ziekte uit te bannen. Maar deze stad komt niet bij ons vandaan, hij komt uit hemel. Als God zegt: „Ik zal”, moeten wij afleren om te zeggen: „Zal ik?””
Ds. Verhoeven: „Daar zeg ik amen op.”