Promovendus ds. Van der Leer: Geen kerk zonder toegewijde leden
Wat is het kenmerk van een levende kerk? Geen papieren of half betrokken leden, maar toegewijde gelovigen die persoonlijk antwoorden op Gods genade en leven door de kracht van de Geest, vindt ds. Teun van der Leer.
Ds. Van der Leer (62) promoveert dinsdag in Amsterdam op het fenomeen ”believers churches”: kerken van bewuste gelovigen, die de „geloofsdoop” hebben ondergaan en die ernst maken met een leven van discipelschap. In zijn proefschrift ”Looking in the other direction. The Story of the Believers Church Conferences”, onderzoekt de baptistenpredikant en docent aan het Baptisten Seminarium in Amsterdam de internationale conferenties van de ”believers churches” in de periode van 1967 tot 2017.
De ”believers churches” gaan vooral terug op de radicale reformatie ten tijde van de Reformatie en hebben uitlopers via het baptisme en puritanisme naar vrije evangelische en charismatisch georiënteerde kerken. Het gaat om een ”derde” type van kerken tussen de Rooms-Katholieke Kerk c.q. Orthodoxe Kerk aan de ene kant en de kerken van de Reformatie aan de andere kant. Nadruk ligt op wedergeboorte, persoonlijk geloof, bekering, getuigend leven, discipelschap, zending en evangelisatie.
De titel ”Looking in the Other Direction” is ontleend aan een uitspraak van Karl Barth tijdens de oprichtingsvergadering van de Wereldraad van Kerken in 1948. In een periode waarin het traditionele corpus christianum afbrokkelde was het tijd was om „naar een andere richting” te kijken, zo zei hij.
Barth dacht daarbij vooral aan het congregationalisme. Theologen in deze geloofstraditie benadrukten nadien dat de kerk in de moderne tijd niet meer samenvalt met nationale of geografische grenzen, maar de gestalte aanneemt van een plaatselijke gemeenschap van gelovigen die niet-hiërarchisch van aard is en waar alle leden elkaars gaven inbrengen.
Doop
Van der Leer keert zich tegen het dilemma Geest óf (kerkelijke) structuur c.q. instituut, maar laat zien dat binnen de „believers churches” de Geest wel bóven de structuur gaat. „De kerk is gefundeerd in de Geest, maar dan niet eenzijdig spiritualistisch ingevuld, maar aanvullend op het christologische en trinitarische aspect. Het gaat mij om de kerk als gemeenschap van toegewijde discipelen die als gemeente evenwel nog onderweg is.”
De promovendus concretiseert zijn onderwerp aan de hand van de doop. „De doop is vaak een struikelblok en pijnpunt in de oecumene. In baptistenkringen hechten we aan de geloofsdoop en is het van belang dat een lid na zijn tienerjaren verantwoordelijkheid neemt om zich te laten dopen. Het is een geloof vóór de doop, maar ook een leven van geloof en navolging ná de doop. De praktijk van de volkskerk om iedereen zonder onderscheid te laten dopen wordt nauwelijks meer aangehangen. Niemand zegt ook meer dat je met de doop er bent, want ook in protestantse kerken wordt de kinderdoop als onvoltooid gezien en is er een belijdenis nodig.
Mijn stelling is dan: waarom zou ik een persoon die belijdenis heeft afgelegd niet als broeder en zuster erkennen, ook al is hij of zij als kind gedoopt? Als we elkaar in de Geest erkennen als behorend tot hetzelfde lichaam van Christus, dan is de doop niet kerkscheidend meer.”
Binnen de Nederlandse kerken is een consensus gesloten over de doop als levenslang proces.
„Daar kun je een eind mee komen, maar zij kan ook iets eufemistisch hebben. Er blijft een moment waarop je je door de doop aan de gemeente verbindt en het maakt uit wanneer dit gebeurt. Omwille van de eenheid in Christus vraag ik daarom aan geloofsdopers om erkenning van hen die hun kinderdoop met een belijdenis bevestigen en vraag ik van kinderdopers om ons de vrijheid te laten mensen over te dopen als de Geest hen daartoe dringt. Dat is voor geen van beiden gemakkelijk, maar we komen niet nader tot elkaar zonder bepaalde offers te brengen, hoe gevoelig deze zaken soms ook liggen.”
Heeft het kerktype van de derde weg de toekomst?
„Het kán de toekomst hebben als we wereldwijd zien hoe het gemeentetype van toegewijde gelovigen groeit. Wie nu op zondag in Nederland naar de kerk komt, is een betrokken gelovige. Anderen kiezen ervoor om lekker in bed te liggen.
Maar zoals Barth naar de andere kant keek, zo moeten ook wij als geloofskerken naar de andere kant kijken en niet hoogmoedig in de valkuil vallen alsof de Heilige Geest 2000 jaar kerkgeschiedenis heeft overgeslagen en bij ons begonnen is.
We redden het niet zonder elkaar en dat is de reden dat de katholiciteit van de kerk zo belangrijk wordt. De Geest verbindt ons aan elkaar. Petrus verbaasde zich bij de hoofdman Cornelius erover dat de anderen „net al wij” de Heilige Geest hebben ontvangen. Daarmee kom je bij de kern van de gemeente uit, die belangrijker is dan de doop.”