Euthanasiewet heeft aanscherping nodig
Euthanasie is voor veel mensen geen uiterste redmiddel of noodoplossing meer, maar een eerste keuze. Het zou een stap in de goede richting zijn als euthanasie in de wet daarom omschreven wordt als laatste redmiddel bij ondraaglijk lijden.
Met zijn lezing voor de generale synode van de Protestantse Kerk in Nederland (RD 12-11) levert prof. Theo Boer een prachtige bijdrage aan het spreken van de kerk rondom het (zelfgekozen) levenseinde. Boer spreekt over een heroriëntatie op de christelijk hoop als opdracht van de christelijke kerk in de context van ziekte en verval. Met deze boodschap is de kerk een plek van troost. Theo Boer voert geen pleidooi om de euthanasiewet terug te draaien. Euthanasie is volgens hem een politieke realiteit „en voor democratisch genomen besluiten moeten we ook als kerk respect hebben.” Zowel wat betreft het spreken van de kerk, als het spreken van de politiek is het van belang nader stil te staan bij de actuele euthanasiepraktijk.
Bij de totstandkoming van de wet is er lang gediscussieerd over de definitie van ”lijden”. Wat is uitzichtloos en ondraaglijk lijden? In de juridische constructie van een wet is een groot filosofisch vraagstuk geplaatst. Het ondraaglijk fysisch of psychisch lijden verwijst in de wet naar het subjectieve criterium als noodzakelijk criterium voor een euthanasie. Dit naast het objectieve criterium van de medische uitzichtloosheid – zeg maar de ongeneeslijkheid, die in de psychiatrie helemaal niet zo evident is als bijvoorbeeld in de oncologie, die gespecialiseerd is in de behandeling van kanker. Niet alleen lijden op basis van één overheersende medische aandoening, maar ook lijden op basis van een zogenaamde ”stapeling van ouderdomsklachten” doorstaat de toets van de Regionale toetsingscommissies euthanasie. De artsenorganisatie KNMG publiceerde in 2011 het standpunt ”De rol van de arts bij het zelfgekozen levenseinde” en bevestigde hierin deze lijn. De ruimte die de euthanasiewet biedt door te spreken over „ondraaglijk en uitzichtloos lijden” zonder de toevoeging dat het lijden medisch classificeerbaar moet zijn, is door de jaren heen door de euthanasiepraktijk zelf ingevuld.
Oprekken grenzen
De Euthanasiecode, een publicatie waarin een regelmatig geactualiseerd overzicht wordt gegeven van de manier waarop de zorgvuldigheidseisen door de toetsingscommissies worden geïnterpreteerd, draagt ook bij aan het oprekken van de grenzen. Door deze code weten uitvoerend artsen en andere betrokkenen wat zij van de commissies kunnen verwachten. De oordelen van de toetsingscommissies zijn daarmee van grote invloed op de euthanasiepraktijk. Casuïstiek gaat voor zichzelf spreken en de norm stellen.
Twintig jaar na het aannemen van de euthanasiewet moeten we vaststellen hoe open de normen van de wet zijn: er hoeft geen arts-patiëntrelatie te zijn, iemands euthanasieverzoek hoeft niet duurzaam te zijn, hij kan ook wilsonbekwaam zijn als er euthanasie wordt toegepast, er hoeft geen terminale ziekte te zijn et cetera. Euthanasie is voor veel mensen geen uiterste redmiddel of noodoplossing meer, maar een eerste keuze.
Extra criterium
Minstens zo belangrijk als de stijgende normaliteit zijn de vele gevallen waarbij euthanasie niet wordt uitgevoerd om een stervensproces te bekorten, maar om iemand te doden die nog langere tijd te leven zou hebben. Veel landen buiten de Benelux die op dit terrein wetgeving hebben, hebben als extra criterium opgenomen dat bij een patiënt op korte termijn een natuurlijke dood wordt verwacht. Anders dan Boer zou ik wel degelijk voor een wetswijziging willen pleiten. Het zou een stap in de goede richting zijn als euthanasie in de wet omschreven wordt als laatste redmiddel bij ondraaglijk lijden van patiënten bij wie op korte termijn een natuurlijke dood wordt verwacht. Dit past beter bij euthanasie als ”noodoplossing”, zoals Boer daar over spreekt.
Intuïtie
In Nederland worden ethische problemen op een juridische manier ‘opgelost’. Als je aan bepaalde zorgvuldigheidseisen voldoet, dan kan het. Daarbij treedt soms een ver(m)enging op in de redenering en onderbouwing: wat juridisch juist is, is ook ethisch juist. Dit regeldenken heeft voordelen. Het geeft ”grond onder de voeten”, een zeker gemak van handelen in een complexe maatschappij: je weet waar je je aan moet houden. Het is helder en controleerbaar.
Maar er ontbreekt iets. Bij werkelijk belangrijke dingen van het leven –huwen, scheiden, een kind, abortus, euthanasie– beslissen we niet volgens regels en rechten. We vallen terug op intuïties en waarden die zich in de loop van onze levensgeschiedenis gevormd hebben. De huidige tendens in de regelgeving en de euthanasiepraktijk wekt de indruk dat alles ‘geregeld’ kan worden. Maar het probleem van het lijden kan nooit geregeld worden. Het openstaan voor de waardigheid van de lijdende mens kun je niet met wetten en regels afdwingen.
Behalve regels zijn er dan ook bepaalde attitudes, grondhoudingen of ”deugden” nodig. Hiervoor zouden we bij kerken moeten kunnen aankloppen. De kerk als plek waar mensen aangemoedigd door geloof, hoop en liefde aan hun gedrag kunnen sleutelen; waar geoefend kan worden in liefdevolle waarneming. In die liefdevolle waarneming hoeft een ander zich nooit te schamen, ook niet bij dementie of bij psychisch lijden.
Boer verwoordt het prachtig: „Waar God mensen normen aanreikt, kan het niet anders of Hij Zelf is het Die mensen door hun leven heen bijstaat. Die waarde bij beslissingen rondom het levenseinde present stellen, is misschien wel de corebusiness van het pastoraat.” Ook op dit punt wil ik verder gaan dan Boer: laat deze boodschap niet enkel klinken binnen de muren van de kerk, in het pastoraat. Deze presentie van hoop verdient heel nadrukkelijk ook een plek buiten de muren van de kerk.
De auteur was van 2007 tot 2012 CU-lid van de Tweede Kamer en is student hbo theologie.