Martin Janssen verlangt naar de chaos van het Midden-Oosten
Zodra de seinen op groen staan, gaat hij terug naar het Midden-Oosten. Want correspondent Martin Janssen verkiest chaos boven rust. Portret van een roomse rebel, die niet in een hokje past. „Ik was altijd jaloers op refo’s.”
Menigeen zou er jaloers op zijn. Een appartement aan de rand van de stad. Een rustige buurt. Supermarkt om de hoek; vijf minuten lopen naar het centrum. En een park voor de deur, waar de lentezon de eerste bloemen tot bloei laat komen.
Toch voelt Martin Janssen (60) zich er niet thuis. Hij is weliswaar een rasechte Limburger, maar Heerlen is niet zijn stad. Hij is er niet geboren en getogen en een groot deel van de bevolking is import. Maar belangrijker nog: er is niets te beleven.
Dat laatste is niet zo gek voor iemand die de afgelopen vijftien jaar de chaos van het Midden-Oosten gewend was. Eerst in Damascus en later in Amman. Het eindeloze getoeter, de drukte op de markt en een sociaal leven dat zich vooral na zonsondergang afspeelt.
Dat ritme zit er nog altijd in, vertelt Janssen. „Ik ga nog steeds om twee of drie uur naar bed. In het Midden-Oosten is het heel gewoon dat iemand ’s nachts belt of voor de deur staat om een praatje te maken. Om twaalf uur ’s nachts staat het verkeer in Amman nog bumper aan bumper.”
Zodra de seinen op groen staan, reist Janssen terug naar Jordanië. Vorig jaar maart kwam hij met een van de laatste vluchten naar Nederland. Daarna hield corona hem noodgedwongen binnen de landsgrenzen.
Een regelrechte kwelling voor Janssen, die al sinds zijn jonge jaren een drang naar vrijheid en de grote stad heeft. „Ik voel me toerist in eigen land. Na tien jaar in het buitenland ga je een soort grens over, waardoor je moeilijker weer in je vaderland kunt aarden.”
Hij werd geboren in Geleen, maar groeide op in Geulle, pal aan de Maas. Na het atheneum in Maastricht, ontvluchtte Janssen de Limburgse heuvels en trok naar Utrecht. Niet om verder te leren, want „daar had ik geen zin meer in.”
Via een aantal uitzendbaantjes kwam hij bij de toenmalige PTT terecht, waar hij als postbode in de wijk Kanaleneiland aan de slag ging. Daar kwam hij veelvuldig in contact met mensen uit Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Het legde de basis voor veel latere discussies over de islam, minderheden en de positie van Israël.
De gedachte aan doorleren liet hem intussen nooit los. Maar het duurde ruim twintig jaar voor het daadwerkelijk zover kwam.
Hoe ging dat?
„Ik had jaar na jaar het aanmeldingsformulier voor de universiteit ingevuld, maar nooit verstuurd. Tot er weer zo’n envelop op de schoorsteenmantel stond. Een vriend dacht me een dienst te bewijzen en gooide de brief op de bus. Opeens kreeg ik een uitnodiging voor de introductieweek. Toen kon ik er niet meer omheen. In 2001 ben ik aan de studie Arabisch begonnen.
Die stond overigens voor 80 procent in het teken van de islam en de geschiedenis van de Arabische wereld. Ik dacht dat ik de taal zou leren, maar dat viel enorm tegen. Zelfs mijn hoogleraren hadden veel voorbereiding en een woordenboek nodig als ze een Arabische tekst moesten behandelen. Toen wist ik al: ik moet naar het Midden-Oosten om het Arabisch écht machtig te worden.”
Hoe was het om als volwassene weer een studie op te pakken?
„Ik was 41 toen ik aan mijn universitaire studie begon. Als oudere volwassene tussen allemaal jonge mensen. Op de kennismakingsbijeenkomst moest ik een e-mailadres invullen. Dat had ik dus niet. Ik wist niets van computers af. De eerste tijd heb ik naast mijn studie in de avonduren computerles gevolgd.
Los daarvan moest ik mijn opleiding combineren met een 40-urige werkweek als postbode. Ik werkte aanvankelijk van zes tot twee, maar mocht mijn werkdag een uur eerder beginnen om ’s middags de colleges te kunnen bijwonen. In de overige uurtjes kon ik dan studeren. Er zijn dagen genoeg geweest dat ik om één uur naar bed ging en om vier uur weer opstond.”
Hoe omschrijft u het gezin waar u uitkomt?
„Mijn ouders waren vrome mensen. Mijn moeder ging veel naar de kerk; op het laatst van haar leven elke dag. We vormden een traditioneel rooms-katholiek gezin. We onderhielden de vasten en er stond elke vrijdag vis op het menu. Voor mijn broer en zus was de kerkgang vooral een moeten, maar voor mij lag dat anders. Ik heb zelfs lange tijd overwogen om priester te worden, maar daar was ik uiteindelijk te ongedurig, rebels en tegendraads voor. Dat kon ik de kerk toch niet aandoen. Ik ging wel regelmatig in retraite; dat vond ik altijd zeer heilzaam.”
U bent rooms-katholiek opgevoed. Welke herinneringen bewaart u daaraan?
„Het christen-zijn is me met de paplepel ingegoten. Ik bewaar daar absoluut geen vervelende herinneringen aan. Sterker nog: ik beschouw het als het fundament van mijn bestaan. Het vormde ook een uitstekende basis om de discussie met vrienden en medestudenten aan te gaan. Zij waren doorgaans óf atheïstisch óf islamitisch.”
Wat betekent het geloof voor u?
„Het geloof is mijn identiteit. Ik ben Nederlander én christen. Dat zijn twee zijden van dezelfde medaille. Niet van elkaar te scheiden. Ook mijn Nederlanderschap heeft met christelijke waarden te maken. Hoewel ik natuurlijk ook wel zie dat het christelijk geloof steeds verder uit het publieke domein verdwijnt.
De seculiere samenleving heeft nergens een sluitend antwoord op. Dat wil niet zeggen dat ik naar een maatschappij wil die naar Midden-Oosters model is opgezet, waar religie alles doortrekt. Maar ik pleit wel voor een sterk ethisch reveil in onze westerse samenlevingen.
Tegelijkertijd verbaas ik me er soms over hoe besmuikt protestantse christenen over hun geloof doen – ook in de Nederlandse politiek. Sigrid Kaag sprak onlangs in een tv-programma onbevangen over haar rooms-katholieke achtergrond, maar Wopke Hoekstra durfde er niets over te zeggen. Dat is toch raar. We hebben als christen de samenleving iets te bieden. Maar het lijkt er zo langzamerhand op dat we zo veel water bij de wijn doen dat het geen wijn meer is. Overigens zie ik dat ook in rooms-katholieke kring.
Ook in het buitenland neem ik die tendens waar. Dominees en priesters stellen zelfs de historiciteit van de opstanding van Christus ter discussie. En in Zweden moeten de kruisen van de kerken verdwijnen omdat ze aanstoot zouden geven. Dan ben je toch niet goed bij je hoofd?”
Hoe opereert u als christen in het Midden-Oosten, waar het merendeel moslim is?
„Het is me talloze malen gevraagd: Martin, wanneer word je nu eindelijk eens moslim? Ik heb steeds gezegd: De kans dat ik naar de maan zal reizen, is groter dan dat ik tot het islamitisch geloof overga. Als we maar lang genoeg praten, denk ik eerder dat jij christen wordt. Inmiddels zijn ze wel tot de ontdekking gekomen dat ik daar standvastig in ben.
Wel heb ik me grondig in de islam verdiept, zowel tijdens mijn studie in Utrecht als in het Midden-Oosten. Ook daarin was ik kennelijk behoorlijk rebels. Ik had Koranlessen in Syrië genomen. Maar al snel zag de imam het niet meer met mij zitten, omdat ik te kritische vragen stelde. Ik was toen overigens al 46, dus ik liet me niet als een doetje afschepen.”
Hoe geeft u in het Midden-Oosten vorm en inhoud aan uw geloof?
„Ik ga in Amman elke week naar de kerk. Eén keer in de maand woon ik de dienst in een baptistengemeente bij. Ik ben goed bevriend met de voorganger. In het begin moest ik wel wennen aan de vrije vorm van de liturgie. Handen in de lucht steken ligt mij niet zo. En ik moet altijd zorgen dat ik goed uitgeslapen ben, want de preek duurt daar drie kwartier tot een uur.”
Hoe krijgt u dan die protestantse en rooms-katholieke geloofsbeleving bij elkaar?
„We moeten de verschillen niet wegpoetsen. Tegelijkertijd hoop ik dat alles ooit weer heel zal worden gemaakt. We geloven in dezelfde Verlosser. Verlossing is alleen mogelijk in Jezus Christus. Tijden en eeuwen mogen wisselen, maar we blijven altijd van Gods genade afhankelijk. Als het aan onze gerechtigheid lag, zou er nooit één protestant of katholiek in de hemel komen.”
In het Midden-Oosten wordt het geloof nogal eens door geweld op de proef gesteld. Hoe gaat u daarmee om?
„Als er sprake van geweld is, ben ik de eerste om bevreesd te zijn. Ik heb mezelf vaak afgevraagd wat ik zou doen als me het mes letterlijk op de keel wordt gezet. Zou ik standhouden? Dat durf ik niet voor de volle honderd procent te beweren. We zijn niet allemaal heiligen en helden. We zijn in het Westen totaal niet gewend dat de keuze voor ons geloof een dodelijke afloop kan hebben. Dat mag ons wel extra bewust maken van de situatie waarin onze broeders en zusters in het Midden-Oosten verkeren.”
Hoe is het voor iemand met een rooms-katholieke achtergrond om voor een reformatorische krant te schrijven?
„Ik heb daar nooit over nagedacht; het was altijd vanzelfsprekend. Ik was altijd jaloers op refo’s. Ze wisten veel beter hun waarden vast te houden in vergelijking met de katholieken. Vooral op de scholen. Ik ben diverse keren op reformatorische jongerenavonden uitgenodigd om te spreken. Dat voelde als een natuurlijke omgeving. Hoewel ik wel een keer van een meisje de vraag kreeg: U komt uit Limburg, daar wonen toch geen christenen? Toen moest ik wel even uitleggen dat katholieken ook christenen zijn. In het Midden-Oosten wordt die scheiding veel minder gemaakt.”
Uw achtergrond vormde kennelijk ook geen belemmering om jarenlang adviseur voor SGP-Europarlementariër Bas Belder te zijn?
„Bij de SGP heb ik me altijd heel erg thuis gevoeld. Het opkomen voor Bijbelse waarden en minderheden sprak me aan.”
Hoe ver reikte uw invloed bij de Eurofractie?
„Ik heb vooral documentatie geleverd en verteld wat er naar mijn idee in het Midden-Oosten en de islamitische wereld aan de hand is. Ik probeerde dat altijd zo objectief mogelijk te doen.
Wat de Arabische lente in Syrië betreft heb ik me aan de voorspelling gewaagd dat president Bashar al-Assad niet van het toneel zou verdwijnen. Dat was misschien niet helemaal objectief, maar het is wel uitgekomen.
Als ik de SGP nu een advies mag geven, pleit ik ervoor dat de partij zich sterk maakt voor het opheffen van de sancties tegen Syrië en het regime van Assad. Je kunt geen strafmaatregelen handhaven als de bevolking sterft van de honger. Wie er dan ook in Damascus aan het roer staat.”
Van de adviseur naar de persoon: wie is Martin Janssen?
„Ik pas niet in een vakje. Dat is altijd zo geweest. Ik heb dat ook in groepen of verenigingen gemerkt: ik hoor er meestal nét niet bij. Boos of agressief word ik eigenlijk nooit. Tegelijkertijd ben ik zelf ook niet bang om confronterend te zijn. De enige keer dat ik echt kwaad ben geweest, was rond het overlijden van mijn broer. De medische staf weigerde mij inzage in zijn dossier te geven en hield me lange tijd aan het lijntje. Ik kwam erachter dat ze een aantekening over me hadden die ongeveer als volgt luidde: Ik was een broer uit Jemen, die zeer dominant was – oppassen. Beide kwalificaties klopten natuurlijk niet.”
U bent inmiddels zestig en zonder relatie. Vindt u het niet erg om alleen te zijn?
„Dat is geen bewuste keus geweest, hoewel ik er totaal geen moeite mee heb. In deze tijd is het veel moeilijker om getrouwd te zijn en kinderen op te voeden dan om alleen voor jezelf te zorgen.
Dat wil overigens niet zeggen dat het me niet talloze malen is aangeboden in het Midden-Oosten. Iedereen wil daar wel met een westerling trouwen. Zowel in Damascus als in Amman is me vele keren een jonge vrouw ‘geserveerd’. Ik heb daar zo veel voorbeelden gezien van mannen die er op latere leeftijd nog zeer jonge echtgenotes bij namen. Dat is een kwalijke praktijk in de islam. En je kunt het toch ook je eventuele kinderen niet aandoen?”
Hoe kijkt u na al die jaren in de regio tegen de toekomst van het Midden-Oosten aan?
„Laat ik vooropstellen dat christenen in het Midden-Oosten zich meer zorgen om ons maken dan wij om hen. Zij zien de secularisatie en de opkomst van de islam in Europa als een veel grotere bedreiging dan wijzelf.
Wat het Midden-Oosten betreft: er is altijd de neiging om die regio vanuit een zeer somber perspectief te bekijken. Als je een negatief beeld schetst, zit je doorgaans goed. Vaak hoor je de waarschuwing dat de boel elk moment kan ontploffen. Dat is echter tot op heden niet gebeurd.
Ik doe niet aan voorspellingen, Maar ik signaleer wel een aantal dingen. In de eerste plaats dat de islam met zichzelf overhoop ligt en in een identiteitscrisis verkeert. Het islamisme in het Midden-Oosten is op zijn retour. Moslimbroeders en salafisten hebben in Europa meer vrijheden dan in de regio zelf
Dat neemt niet weg dat in de meeste landen niet mag worden geëvangeliseerd. Maar door internet verspreidt het Evangelie zichzelf. Dat is niet tegen te houden.”