Johan Krijgsman, geroepen tussen twee werelden
Jarenlang was hij een Amsterdammer onder Amsterdammers, om mensen die van God niet weten Zijn Woord te brengen. Nu hij met pensioen is, mist Johan Krijgsman de ontmoetingen. Want ondanks tegenstand en tegenvallers is evangeliseren prachtig werk, zegt hij. „Als je jezelf een beetje kent, is het verschil met anderen niet meer zo groot.”
Vrijwel geen mens begeeft zich op de straten van Benthuizen, deze mistige vrijdagochtend. Het dorpje, met een paar duizend inwoners, ademt rust uit. Eén straat hoeft Johan Krijgsman door te lopen, 100 meter vanaf zijn huis, en hij staat in de polder. Een groen hart in het midden van een grijze Randstad.
Een wereld van verschil met de plek waar hij jarenlang werkte. Bijbelcentrum ”Bij Simon de Looier” –Krijgsman spreekt steevast over „de Looier”– ligt in het altijd levendige hart van Amsterdam. Daar, aan de Looiersgracht, diende hij zo’n negentien jaar als evangelist namens de Gereformeerde Gemeenten. In het voorjaar ging hij met pensioen en vestigde zich in Benthuizen.
De telefoon om het gesprek mee op te nemen ligt op de armleuning van Krijgsmans stoel. Een tweede telefoon op tafel. Gewoon, voor de zekerheid. Krijgsman: „Zo, dus jij bent een man die graag zeker is van zijn zaak?” Zo doet hij dat vaker, zegt zijn vrouw Ada. „Hij is vindingrijk om bij mensen een ingang te vinden. Soms begint hij over een hondje dat iemand uitlaat. En zo komt er een gesprek. Op allerlei plekken, met iedereen, ook als we op vakantie zijn.”
Krijgsman: „Ja, maar je hebt een bepaalde drang. Je wilt altijd iets achterlaten bij mensen. Of dat nu Amsterdammers zijn of mensen uit je eigen kerk. Soms heb ik er last van als ik het níét doe. Jaren geleden liepen we samen over het strand bij Haamstede, toen ik daar iemand zag vissen. En ineens had ik met die man te doen, ik wilde iets tegen hem zeggen. Toch is het er niet van gekomen. Dat heeft me nog een heel tijdje achtervolgd.”
Veel mensen ervaren een drempel om een gesprek over het geloof te beginnen. Moet je daar een extravert mens voor zijn?
„Nee hoor, helemaal niet. Zelf probeer ik aansluiting te zoeken bij dingen die op dat moment spelen. Een scheiding in de showbusiness, een flinke tegenvaller in de Tour de France. Als je daarover begint, gegarandeerd weten mensen ervan. En dan is er altijd wel een lijntje te vinden om door te spreken. Daarom lezen we De Telegraaf thuis; ik wil graag bijblijven.
Toen ik pas door de polder fietste, maakte ik een praatje met een visser. Ik zette mijn fiets neer en zei: „Doe je dat wel vaker?” „Ja, dat is mijn hobby.” „Dat is een mooie hobby”, zei ik. En hij, tot twee keer toe: „Ja meneer, da’s een zálige hobby.” Ik dacht: jij weet er meer van, je hebt ongetwijfeld een rooms-katholieke achtergrond. Dan wordt het paadje om een praatje aan te gaan zo geplaveid.
Vaak zeg ik tegen mensen: Er zijn veel meer mogelijkheden dan je denkt om een gesprek te beginnen. Je moet alleen vragen aan de Heere: Geef mij er ook ogen voor om die te zien.”
Bent u opgevoed met het spreken over de dienst van de Heere?
„Dat er thuis veel over werd gesproken zal ik niet zeggen, maar mijn ouders wisten vooral van ”tijd en wijze”. Mijn vader handelde in kaas, boter en eieren. Dat was hard werken, hij was veel van huis.
We woonden in Zoetermeer en behoorden bij de Gereformeerde Gemeenten. Daar heb ik Ada ook leren kennen; jarenlang zat ik achter haar in de kerk. Ook haar vader was kaashandelaar.
Op zondagavond zat mijn vader vaak bij mijn oma achter het harmonium. We zongen dan, uit de bundel van Johannes de Heer. We waren van harte lid van de Gereformeerde Gemeenten, maar kerkisme was mijn ouders vreemd.
Mijn moeder was heel direct; ze had een Amsterdamse kunnen zijn. Ze had een natuurlijke vrijmoedigheid. Altijd probeerde ze wel een woordje kwijt te raken; bij de groenteboer die aan de deur kwam, of de slager. En toen ze ouder werd naar haar kleinkinderen en achterkleinkinderen toe. Onze kinderen zeggen nog geregeld: Oma had altijd een woord van de Heere.”
U werkte jarenlang in de ouderenzorg én in het onderwijs.
„Ze noemden me gekscherend weleens ”de vriend van oud en jong” – het blad met die naam bestond toen nog. Ik gaf godsdienst in het middelbaar onderwijs en werkte daarnaast als pastoraal medewerker onder ouderen. Op beide werkplekken heb ik veel geleerd. In het pastoraat kwam ik ouderen tegen die werkelijk de Heere mochten vrezen en ook uitzagen naar Zijn komst.”
Toen volgde er een overstap: in 2001 werd u op 47-jarige leeftijd evangelist.
„Al een tijdje ervoer ik –al kun je dat soms geen naam geven– dat mijn werk toen het einde niet was. We spraken daar samen over. Ada dacht soms dat het de zending zou worden. Zelf dacht ik weleens aan het ambt van predikant. Maar ik kreeg daar geen duidelijkheid over.
Totdat ds. A. J. Gunst, die in onze woonplaats Benthuizen stond, zei: „Evangelist, is dat niks voor jou?” Ik zei: „Dat zou kunnen, ik weet het niet.” Maar ergens op de bodem van mijn hart was er toch iets wat weleens aan Amsterdam dacht. Ook al kenden we die hele stad niet echt. Er was toen nog niet eens een evangelisatiepost.
Toen er later –inmiddels was er een post geopend– een advertentie kwam voor een evangelist in Amsterdam, heb ik niet gesolliciteerd. Ik wilde niet, durfde niet, er waren allerlei bezwaren. Maar een paar maanden later pakte ik de Saambinder van de mat en zag op de achterkant opnieuw de advertentie: herhaalde oproep voor een evangelist. Op de een of andere manier was dat raak. Ik ben gegaan omdat ik er niet meer onderuit kon.
Er waren meer sollicitanten. De avond voor het gesprek lazen we aan tafel uit een dagboek over Efeze 4:11: „Dezelfde heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten.” Dat sloeg naar binnen. Toen was het voor mij heel helder dat ik zou worden aangenomen. Dat gebeurde ook.”
Benthuizen en Amsterdam verschillen nogal. Duurde het lang voordat u zich in de hoofdstad op uw plek voelde?
„Om eerlijk te zijn, heb ik nooit inburgeringsproblemen gehad. Het was inderdaad best een verandering. Ik weet nog hoe we daar voor het eerst liepen, samen met de kindertjes, langs de grachten. De zondagse samenkomsten waren een wereld van verschil met wat we gewend waren. Maar zelf heb ik de omgeving vooral als mooi en uitnodigend ervaren. Tussen de Amsterdammers was ik snel gewend. Ze zijn heel open. Als je probeert gewoon maar jezelf te zijn, dan kun je het maken en breken bij die mensen; dan gaan ze voor je door het vuur als het nodig is.
Achteraf denk ik weleens: voor het gezin is het soms best pittig geweest. De eerste tijd werkte ik vanuit Benthuizen, in 2003 verhuisden we –met vijf kinderen– naar Amsterdam-Noord. Dat heeft best impact op een gezin. Wel merkten we dat je veel meer op elkaar was aangewezen.”
Krijgsman spreekt zoals hij zijn toespraken –de Amsterdammers noemden het gewoon preken– hield. Bedachtzaam, gelijkmatig, zonder grote uitschieters. Maar tegelijk: beslist, overtuigd. Soms corrigeert hij zichzelf: „Al vrij snel begon ik met een tweede samenkomst op zondag.” Met een blik op zijn vrouw: „Nee, begonnen wij, moet ik zeggen. Dit werk doe je echt samen.”
U rekende eens uit dat u ruim 1700 toespraken hebt gehouden in de post. Wat was de rode lijn in al die jaren?
„Dat moet mijn beste ouderling maar zeggen.”
Zijn vrouw: „De kern was: niets anders te weten dan Jezus Christus en Dien gekruisigd.”
Krijgsman: „Om Christus aan het hart van zondaren te leggen. Jaren geleden werd er in Benthuizen op Hervormingsdag een preek gelezen van de oudvader Isaäc de Leeuw. Over Romeinen 4:5: „Degene die niet werkt, maar gelooft in Hem, Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid.” Goddelozen: dan valt alle franje weg. Ook mijn franje – je wilt nog zo graag de beste evangelist zijn. Die preek ben ik persoonlijk nooit meer vergeten, en ik hoop ook dat dát de lijn in mijn boodschap is geweest. Dat Christus duizendmaal gewilliger is dan wij zijn, om goddelozen te ontvangen. Hij zoekt het behoud van zondaren. Van wie dan ook.
Daarin hebben met name de oudvaders mij gevormd. De oefeningen van Wulfert Floor lees ik sinds mijn twintigste jaar al graag. Je vindt daar, in eenvoudige taal, evenwicht. Hij verzwijgt de doodstaat van mensen niet, maar prijst tegelijk vrijmoedig Christus aan. Dat vind je ook bij anderen: Philpot, Kohlbrugge, Ryle, de puriteinen. Schitterend. Ze kunnen heel nauw zijn, zodat je jezelf soms afvraagt: ken ik dat zelf wel? Maar tegelijk schilderen ze Jezus uit.”
Het is nog een flinke stap om het goud dat u vond bij oudvaders en puriteinen te vertalen naar een 21e-eeuwse Amsterdammer. Was het moeilijk om de juiste toon te vinden?
„Ja, dat is een levenslang proces. Van alle toespraken heb ik de samenvatting bewaard. Als ik er nu een uit het verleden pak, bijvoorbeeld uit 2003, denk ik weleens: waar heb ik de mensen toen toch mee vermoeid.
De boodschap is niet veranderd in de loop van de jaren, maar het is allemaal wel steeds eenvoudiger geworden. Korter ook.
In de toespraken probeerde ik vooral dicht bij het Woord te blijven. Om geen bevindelijke lessen te trekken die er eerst zijn ingelegd; het Woord zelf is bevindelijk genoeg.
Met name de laatste jaren ben ik er zo van overtuigd geraakt dat het Woord gebracht moet worden zoals de Dordtse Leerregels dat omschrijven: met bevel van bekering en geloof. Dat bevel mag geen wens worden. De Heere werkt door middel van dat vrije aanbod Zijn welbehagen uit en brengt mensen tot bekering en geloof.
Het zit niet in ons om ons met God te laten verzoenen. Daar schrijven de leerregels ook heel duidelijk over, en dat wordt nog weleens vergeten. We liggen dood in zonden en misdaden. Maar die aanbieding, die uitnodiging waarvoor de Heere mensen gebruikt, brengt Hij Zelf door Zijn Geest naar binnen. Wij hoeven daar niet krampachtig mee om te gaan. Zo vind je dat bijvoorbeeld ook terug bij mannen als Boston en Gray.”
Zag u ook vrucht op die boodschap?
„Een van de vragen die je veel krijgt tijdens avonden in het land over evangelisatie is: Zijn er nog mensen bekeerd? Tegenwoordig vraag ik dan vaak: Hoe is dat in úw gemeente geweest het afgelopen jaar?
Het is voor ons altijd een wonder geweest dat er mensen kwamen op zondag. Ze zijn geen lid, ze zijn het niet verplicht om te komen. Maar al die jaren, elke zondag weer, waren er bezoekers.
Met het innerlijk beoordelen van mensen wil ik voorzichtig zijn, dat is niet aan mij. Maar als je kijkt naar de vruchten, de gevolgen in iemands leven, dan zagen we wel mensen veranderen. Dat ze écht voor het Woord kwamen. Dat de Heere sommige dingen geestelijk afbreekt, om een arme zondaar over te houden, die het alleen van Christus verwacht.
Er zijn ook mensen weggegaan. Maar, ook al zien wij dat liever niet, ook dát is in zekere zin vrucht.”
Wat doet dat met een evangelist, om het Woord op weerstand te zien stuiten?
„Er zijn wel gesprekken geweest waarbij ik bittere vijandschap heb ervaren. Momenten waarop ik voelde: nu moet ik niet verder gaan, want anders zou ik een klap krijgen. Zeker in de eerste jaren hebben we sterke tegenstand ervaren, de macht van de boze.
Maar als je zelf hebt ervaren –ondanks alle vromigheid aan de buitenkant– een vijand te zijn van vrije genade, is het verschil opeens niet meer zo groot. Dan kon ik naast mensen gaan zitten die er niks van moesten hebben, omdat ik hen zo goed begrijpen kon. Omdat hier vanbinnen diezelfde Amsterdammer zit.
Ondanks alle tegenstand is er de overtuiging: Zijn Woord keert nooit ledig terug. En als er iets tegenzat, van binnen of van buiten de kerk, kwam vaak de tekst naar voren: „Hij, Die u roept, is getrouw, Die het ook doen zal.” Dan kreeg ik weer moed.
Zo hield de Heere Zelf altijd de balans in evenwicht. Als je in dat besef je werk mag doen, ontspannen en zeker in Amsterdam met een geintje ertussendoor – ja, dan is het prachtig werk.”
Regelmatig schakelt Krijgsman tijdens het gesprek. De evangelist zit nog altijd in hem, hij is zich bewust van zijn taal. Bij een bekende uitdrukking: „Zo zou ik het bij de Looier niet zeggen.” Of: „Om het even kerkelijk te zeggen.”
U werkte in hartje Amsterdam en had de gereformeerde gezindte als achterban. Voelde het als een spagaat, om in die twee totaal verschillende werelden te werken?
„Toch niet, omdat ik altijd geprobeerd heb mezelf te blijven. Onder Amsterdammers, maar evengoed tijdens een avond ergens op de Veluwe. Soms kreeg ik weleens kritiek uit de achterban, bijvoorbeeld omdat men bepaalde termen had gemist. Maar het belangrijkste was toch: in de eerste plaats ben ik evangelist. Geen dominee. Zó probeer ik dan ook altijd te spreken. Zodat, als er een buitenkerkelijke tussen het publiek zou zitten, die het altijd kan begrijpen.
Het is wel zo dat het verschil groot is. De laatste tijd begrijpen we steeds beter waarom bezoekers in Amsterdam niet goed kunnen integreren in een gemeente. Wij hebben er al moeite mee om dat nu weer te doen, terwijl we erin zijn opgegroeid. Soms zeggen we tegen elkaar op zondag: Eigenlijk zitten we met Looieroren te luisteren. Dat moeten we niet doen, natuurlijk. Maar we zijn twintig jaar in de cultuur van de post ondergedompeld.
Laat staan hoe dat voor iemand is die er niet vandaan komt. Het is goed dat het doel is losgelaten om van de posten op den duur gemeenten te maken. Er is toch een fors cultuurverschil. Het heeft me ook laten zien dat de toespraken nóg eenvoudiger moeten, nóg meer toegespitst op de kern. En misschien zou een gemeente meer evangelisatiepost moeten zijn, en een preek meer een toespraak in woordkeuze en tijdsduur. Al was het alleen maar voor de jongeren.”
De kerkmuren waren voor u niet hoog in Amsterdam?
„Nee hoor, je had elkaar hard nodig. Aan het plein waar we woonden, waren nog twee gezinnen die kerkelijk waren. Niet van „onze richting”, maar dat valt in een stad als Amsterdam weg. Je trekt op elkaar aan, omdat je een gemeenschappelijke basis hebt. Ook met ds. Paul Visser uit de Noorderkerk waren er goede contacten. Je wist wat je aan elkaar had.
Vanuit de Gereformeerde Gemeenten in Nederland kwamen ze eens een kijkje nemen, omdat ze ook evangelisatiewerk ter hand wilden nemen. Die broeders zijn op de post geweest en dronken –in zwart pak– samen met de bezoekers een kopje koffie mee. Op zo’n moment valt alle formaliteit even weg en zijn de kerkmuren laag.
In de loop der jaren leer je zaken relativeren. Over dingen die me 25 jaar geleden veel bezighielden, denk ik nu weleens: waar maakte ik me druk om? Het gaat, om het kerkelijk te zeggen, steeds meer om de wezenlijke zaken. Om de kern van het Evangelie. Om er te zijn voor de mensen.”
Leeft evangelisatie in de achterban?
„Daarin zie ik wel een keer ten goede. Je merkt dat de noodzaak ervan meer gevoeld wordt. Ook in gemeenten waarvan je je dat twintig jaar geleden eigenlijk nog niet zo kon voorstellen. En het was ook wel in te denken dat als je, bijvoorbeeld, op de Veluwe in een kerkelijk dorp woont, je deze noodzaak anders beleeft dan wanneer je in Amsterdam woont. Anderzijds: de wereld verandert snel en ook in Elspeet kun je onkerkelijke buren hebben. En de tijd kan weleens zijn aangebroken dat we zelfs moeten evangeliseren binnen onze eigen kerken.
Soms gaat het me aan het hart dat we zo druk kunnen zijn over kerkelijke zaken, terwijl duizenden verloren dreigen te gaan, binnen en buiten de kerk. Beseffen we werkelijk wat dat betekent? Dat, zoals Johannes schrijft, wie de Zoon ongehoorzaam is het leven niet zal zien, maar de toorn van God op hem blijft. Zou het als we dat echt zouden beseffen bij ons –ik spreek allereerst tegen mezelf– niet heel anders zijn? Soms denk ik: laat studenten die worden opgeleid tot predikant een paar maanden meelopen in Amsterdam, om even te proeven wat voor werk dit is.”
Nu bent u met pensioen. Valt het u moeilijk het werk los te laten?
Hij valt even stil. „Nou…”
Zijn vrouw: „Heel moeilijk, zeg het maar eerlijk.”
Krijgsman: „Het valt niet mee. Gelukkig kan ik af en toe in Amsterdam of een andere post nog een toespraak houden, of ergens in het land een avond. Maar het moet nog groeien om daar echt afscheid van te nemen. Stel dat een predikant die nog gezond is plotseling niet meer zou kunnen preken. Je zou daar toch ziek onder worden, als je het Woord niet meer kunt brengen?
In de verklaring van Matthew Henry zocht ik onlangs op wat hij schrijft over Efeze 4:11, de tekst waardoor de Heere destijds sprak. Henry lijkt in zijn uitleg bij deze tekst toch wel wat breder te spreken over het werk van de evangelist dan wij gewend zijn, waarbij een evangelist uitgerangeerd is als hij met pensioen gaat. Als de Heere heeft gegéven tot evangelist, houdt dat dan niet in: je blíjft evangelist?
In alle voorzichtigheid vraag ik me weleens af of we dat niet zouden moeten heroverwegen. Zodat evangelisten bijvoorbeeld nog als pastoraal werker kunnen dienen na hun pensioen. Ook gelet op de grote last op predikanten en de nood van veel vacante gemeenten, bijvoorbeeld in de kop van Noord-Holland.”
Hoe kijkt u vooruit, naar de toekomst?
„Regelmatig zeggen we tegen elkaar: We vliegen door de tijd. We worden steeds meer bepaald bij het einde van het leven. Als ik terugkijk –en dat bedoel ik niet als vrome praat– ligt er, ook in het evangelisatiewerk, heel veel schuld. Dat geeft weleens de vraag: hoe zal het einde zijn? Mijn gebed is of de Heere tot mijn ziel wil zeggen: „Ik ben uw heil alleen.”
De enige hoop voor nu en in de toekomst ligt in het getrouwe woord van 1 Timotheüs 1:15. Dat „Christus Jezus in de wereld gekomen is, om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben.” Ik ben die voornaamste. Vaak spreken de versregels me aan uit dat prachtige gezang: „Moede kom ik, arm en naakt, tot de God Die zalig maakt.” Dat blijft er over, meer niet.
Soms komt het na een avond in het land weleens op me af: zou iemand er nu nog iets aan gehad hebben? Het werk van de Heere wil ik niet in twijfel trekken, maar ik merk wel: waar Hij werkt, is ook de satan actief. Maar laat één ding duidelijk zijn: over Hem geen klagen. Laat ons met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, staat er. Nou, dan heb je alles. Want op die troon zit de Hogepriester. Hij nodigt Zelf mensen uit. En Hij wordt ze nooit zat. Hij is mijn enige hoop.”
Johan Krijgsman
Johan Krijgsman wordt geboren op 17 december 1953 in Zoetermeer. Hij is zoon van een handelaar in kaas, boter en eieren. Samen met broer Jaap staat hij regelmatig op de markt voor de kaashandel.
Krijgsman werkt jarenlang als pastoraal medewerker in zorgcentrum Beth-San in Moerkapelle. Daarnaast doceert hij godsdienst en muziek aan middelbare scholen in Amersfoort, Kesteren, Leiden en Gouda. Aan de Cursus Godsdienstonderwijs (CGO) van de Gereformeerde Gemeenten volgt hij een hbo-opleiding.
In 2001 wordt Krijgsman aangesteld als evangelist namens de Gereformeerde Gemeenten in ”Bij Simon de Looier” aan de Looiersgracht in Amsterdam. Daar is hij in april dit jaar gestopt vanwege pensioen.
Hij is getrouwd met Ada Verhoeff. Samen hebben zij 7 kinderen en 22 kleinkinderen. Het echtpaar woont sinds dit jaar weer in Benthuizen en is daar lid van de gereformeerde gemeente.