Decoratieve lakenvelder levert fantastisch vlees
Lakenvelders zijn erg gewild bij hobbyboeren, omdat ze „gemakkelijk in de omgang zijn en weinig nodig hebben.” Fernand de Willigen houdt samen met zijn zoon Niek tachtig van die koeien. Ze verkopen het vlees aan huis.
Een kronkelige dijk leidt naar de Lakenvelder Boerderij Boterhuispolder in Warmond, onder de rook van Leiden, waar de schreeuw van kieviten en grutto’s het gebrom van passerende vliegtuigen overstemt.
De meeste boerderijen in deze regio zijn in de loop van de jaren verdwenen. Twee zijn er nog over, waaronder de Lakenvelder Boerderij Boterhuispolder. Het bedrijf produceert geen melk, maar wel duurzaam vlees, dat aan huis in de eigen winkel wordt verkocht.
Fernand de Willigen (53) begon in 2014 met niet meer dan vijf koeien en één kalf. Nu houdt hij samen met zijn zoon Niek zo’n tachtig dieren.
De jonge beesten lopen in het land achter de boerderij, de drachtige koeien staan nog op stal. „Je wilt niet achter zo’n kalf aan rennen om oormerken aan te brengen.”
Pas als de kalveren gemerkt zijn, gaan ze samen met de koeien de wei in en daar blijven ze tot het najaar. Dan gaat het vee naar binnen omdat de veenbodem nat en drassig wordt en de beesten de grasmat stuk trappen. „Kou is geen probleem, als het erg warm is lijden ze meer. Er zijn collega’s die alleen een afdakje hebben.”
Gemakkelijk
Toen De Willigen besloot wat vee te gaan houden, viel de keuze al snel op lakenvelders. „Omdat het koeien zijn die weinig nodig hebben, gemakkelijk in de omgang zijn, vrijwel zonder hulp hun kalveren ter wereld brengen en fantastisch vlees opleveren.”
De dieren zien er opmerkelijk uit - het stamboek eist een witte band van ten minste twintig centimeter breed. Daarmee vormen de dieren een sieraad in het weiland. Vroeger werden ze om die reden op landgoederen gehouden. Dat is de reden dat ze ook wel de naam van parkkoeien dragen.
Op stal staan ook de twee fokstieren: de rode Frans en de zwarte Ferdinand. Die worden aan het eind van de zomer elk bij een eigen koppel koeien gelaten om voor een nieuwe generatie kalveren te zorgen. Om inteelt te voorkomen gaan stieren na twee seizoenen weer weg. Bovendien zijn ze tegen die tijd helemaal volwassen en worden ze onberekenbaar en gevaarlijk. Ferdinand echter maakt dit jaar al plaats voor Bart, die eveneens zwartbont is én een product van eigen fokkerij.
De Willigen kent de risico’s van het werken met stieren: „Ik houd ze altijd in de gaten en ik zorg er altijd voor dat dat er een koe tussen mij en de stier in staat.” Frans laat zich niet zomaar aanhalen, Bart wel. „Hij is gewend dat ik bij hem en de andere dieren in de potstal kom”, verklaart de boer, terwijl hij hem achter het oor en onder de kin kriebelt.
Avontuurlijk
Lakenvelders zijn zelfredzaam én avontuurlijk. Eén keer trokken de twee fokstieren op eigen gelegenheid dwars door de sloot naar het koppel koeien van de buren. Ook zijn ze erg vroeg rijp: kalveren van drie maanden worden soms gedekt als ze nog bij hun moeder in de wei lopen. Stiertjes beginnen al te dekken als ze vijf of zes maanden oud zijn. „Dat is specifiek voor lakenvelders, die zijn na een half jaar al vruchtbaar.”
Sinds De Willigen met zijn partner Meta Knol op de boerderij woont, fokt hij vee. „Het eerste jaar zat niet mee, toen werden er allemaal stierkalveren geboren.” Dat hielp niet om het bedrijf te laten groeien, vandaar dat er later dat jaar nog dertien vrouwelijke dieren werden aangekocht. Sindsdien gaat het beter: de vrouwelijke kalveren worden aangehouden, de stieren gecastreerd en na twee jaar geslacht. „Het voordeel is dat je ossen bij de rest van de kudde kunt laten, vleesstieren staan meestal op stal, die kun je niet zomaar in de wei laten lopen.”
Toch gaan er niet uitsluitend ossen naar de slachter. „De koeien die in september niet drachtig zijn, moeten weg. We willen kalveren aan het begin van het weideseizoen. Eind april, begin mei is ideaal. Bovendien willen we robuustere dieren en dan moet je selecteren.” Nu zijn er nog geen kalveren en dat komt na dit koude voorjaar niet eens zo slecht uit omdat het gras nog niet goed groeit. „Je hebt niet alles in de hand”, beseft De Willigen.
Omzet
Voordat de horeca vanwege corona dicht ging, gingen er elke maand twee dieren naar de slager. Het vlees van de één ging naar restaurants en dat van de ander ging in de eigen winkel over de toonbank. Toch heeft de coronacrisis niet uitsluitend narigheid veroorzaakt. „Er wordt hier meer dan voorheen gewandeld en gefietst. Daardoor kloppen er meer mensen bij ons aan en dat is goed voor de omzet.”
Hoewel De Willigen zijn veestapel geleidelijk heeft opgebouwd, noemt hij zijn aanvankelijke idee dat hij er geld mee kon verdienen nu naïef. „Ik wilde te graag! De gedachte dat het met meer koeien beter zou gaan, bleek ook niet helemaal waar.”
Nu lopen er tachtig koeien op 36 hectare, dat is genoeg om ook zelf hooi te winnen voor de winter. Zelfs uitbreiding tot 120 dieren zou kunnen, maar daarvoor is de stal te klein. „Met een nieuwe kalverstal kunnen er nog zo’n vijftien bij.”
Loon
Door steeds bij te sturen heeft De Willigen de kosten en baten in evenwicht gebracht, al kan hij zichzelf nog geen loon betalen. „Het probleem is dat de kosten, denk aan de slachter en de slager, snel uit de hand lopen.”
Om inkomen te genereren doet hij er van alles bij: verhuur van ligplaatsen voor bootjes, beheer van een weidevogelreservaat en loonwerk.
Daarnaast experimenteert hij met hoogstamfruit en struiken waar een gespecialiseerd bedrijf thee van maakt. „Over tien jaar ziet het er hier prachtig uit!”