Inenting afwijzen op grond van voorzienigheid is theologisch misverstand
Het voorzienig bestel van God, dat over alles gaat, sluit onze voorzorgsmaatregelen niet uit maar in. Hij handelt zónder mensenhanden, maar tegelijk ook dóór handen van mensen. Daarom kunnen we ons niet tegen vaccinatie keren met een beroep op de voorzienigheid.
Terecht is opgemerkt dat ook in de begintijd van de Gereformeerde Gemeenten binnen dit kerkverband, maar ook daarbuiten (in de kring die we nu de reformatorische gezindte noemen) redelijk vaak werd gevaccineerd. H. Folmer (broer van me) schreef echter dat het voor onze grootouders vanzelfsprekend was dat zij vanuit hun geloofsovertuiging vaccinatie afwezen (RD 27-2). Dat moet dus ook enigszins worden gerelativeerd.
Onze overgrootouders (ik bedoel (oefenaar) H. van Schothorst en zijn vrouw) waren beiden voor hun huwelijk tot bekering gekomen, maar lieten hun oudste drie kinderen rond of kort na de eeuwwisseling wel vaccineren. Omdat de derde er zo ziek van werd (dat was bij de pokkeninenting vaak het geval) stopten ze ermee.
Schotland
Dit ziekmakende aspect was in de begintijd van het vaccineren in de 19e eeuw vaak dé reden om ertegen te zijn. Het bezwaar luidde: mogen wij onze kinderen (zo) ziek laten maken door een voorzorgsmaatregel terwijl zij nog niet ziek zijn? Dit was ook van groot belang in de argumentatie van Abraham Capadose tegen het vaccineren. Met enig voorbehoud kun je stellen dat op deze manier in ons land de godsdienstige bezwaren tegen vaccinatie in de 19e eeuw zijn ontstaan, terwijl dat onder gelijkgezinden in Schotland niet gebeurde. Overigens was ook Da Costa niet tegen inenting.
Eén principieel argument
Meestal wordt echter een ander theologisch bezwaar tegen vaccineren aangevoerd, namelijk vanuit het spanningsveld en de verhouding tussen menselijke voorzorg en Gods voorzienigheid. Maar welbeschouwd zit het theologische bezwaar daar niet in. Ik herinner me een ”Terzijde” van L. M. P. Scholten in de Wachter Sions, in 1980 of 1981, de beginjaren van mijn geneeskundestudie. Ik waardeer nog altijd zijn scherp-analytische schrijfstijl, hoewel ik het niet altijd met hem eens was. In die ”Terzijde” merkte Scholten op dat er in wezen één principieel argument tegen vaccineren overbleef: het ziekmakende van een vaccinatie. Toen concludeerde ik dat ik mijn bezwaren tegen vaccineren kon laten varen. Bij de moderne vaccins is het ziekmakende karakter namelijk zeer gering. Dan zou je bij wijze van spreken ook niet in een auto mogen stappen, al is het voor je werk. Aan mijn conclusie droegen ook enkele passages uit Calvijns Institutie bij, zoals geciteerd door H. Folmer en ds. G. Boer (RD 27-2).
Er zijn in het RD ook argumenten vanuit de geneeskunde genoemd. Ik herinner aan een ingezonden brief van ds. H. J. Agteresch (RD 26-2). Ik wil daaraan toevoegen wat vaccineren eigenlijk doet. Onze afweer verdedigt ons lichaam tegen ongewenste, gevaarlijke, ziekmakende indringers. Het is een leger, met verschillende onderdelen. De witte bloedcellen kun je zien als soldaten. Een vaccinatie is een specifieke legeroefening in vredestijd, niet meer en niet minder. Zijn we tegen een leger dat oefent? Natuurlijk, heel af en toe gebeuren daar ongelukken mee.
Voorzienigheid
Onze dominee zei rond 1980 vanaf de kansel dat vaccineren tegen de voorzienigheid ingaat. Ik vroeg me af: kunnen wij nietige mensen iets tegen Gods voorzienigheid doen? Ik bedacht even later: de dominee bedoelt het geloof en vertrouwen in Zijn voorzienigheid. Zo kon ik het volgen.
W. van der Zwaag noemde in een publicatie vaccineren „in strijd met de vreze des Heeren.” Dat begreep ik. Toch moeten we de verhouding tussen voorzorg en voorzienigheidsbelijden zuiver proberen te zien. Niets ontgaat aan Gods voorzienig beleid. Ook onze voorzorg niet. Wel kunnen we daarin overbezorgd zijn. Calvijn: Je gaat met gewoon weer geen helm dragen in de straat omdat er door een rukwind een dakpan van het dak kan waaien.
Er is een groot verschil tussen overbezorgdheid en geboden voorzorg. Josafat versterkte de steden van Juda wel. Zeggen dat deze voorzorg en het belijden van Gods voorzienigheid tegenstrijdig zijn, is eigenlijk in strijd met dit belijden van Gods voorzienigheid. Want dit veronderstelt dat er ergens een grens ligt tussen wat wij aan God moeten overlaten (dat is met eerbied gesproken Zijn terrein) en waar onze eigen verantwoordelijkheid ligt. In dit laatste terrein mogen, móeten wij handelen, werken, ingrijpen enzovoort. Gods voorzienig bestel en ons handelen zijn echter geen twee gebieden die náást elkaar, maar ónder (of bóven) elkaar liggen. Zijn voorzienigheid gaat over alles. Onze verantwoordelijkheid gaat ook over alles, zover onze kennis en mogelijkheden reiken (Hebreeën 2:8). God handelt zónder mensenhanden, maar tegelijk ook dóór handen van mensen. Vaccineren afwijzen op grond van Gods voorzienigheid is mijns inziens een ernstig theologisch misverstand.
Degelijkheid is niet per definitie een kenmerk van het ware. Ook in de Wachter Sions werd in dezen ds. Van der Groe weleens geciteerd: „Zoek geen zwaarheid maar klaarheid.”
Laten we ons druk maken om een levende verbinding met Christus. Alleen dan zijn wij veilig.
De auteur is praktiserend huisarts.