Veteranen 1945-1949 hebben recht op meer waardering
Minister Blokhuis betreurde afgelopen zomer het vaak makkelijke oordeel over de strijd in Indië. Toch waardeerde hij niet namens de regering haar Indiëveteranen. Vanwaar die terughoudendheid?
Afgelopen december herdacht de Luchtmobiele Brigade haar gesneuvelde militairen. De brigade houdt de traditie in ere van Eerste Divisie ”7 december”, die tussen 1946 en 1949 in Nederlands-Indië werd ingezet. Commandant Ron Smits waardeerde tijdens de bijeenkomst de inspanningen van de militairen voor het brengen van „orde en rust”: een typerende uitspraak voor een militair.
Hoe verschillend is de waardering, of juist het gebrek hieraan, in de rest van de samenleving. Vooral het legeroptreden in Nederlands-Indië ligt onder een vergrootglas. Critici en activisten hekelen het „moorddadig optreden” en politici spreken niet langer over „orde en rust”. In de discussies over het koloniale verleden is onze samenleving verdeeld. Dit werd duidelijk toen koning Willem-Alexander in maart vorig jaar excuses maakte voor alle geweldsontsporingen in 1945-1949.
Indische Nederlanders en veteranen voelen zich door deze excuses verstoten en miskend. Volgens de Federatie Indische Nederlanders werd Indisch Nederland, een groep die zwaar heeft geleden onder Indonesische terreur, in de kou gezet. Veteraan John Bruininga gooide emotioneel voor het oog van de camera zijn onderscheiding op de grond.
Terugkijken
Geschiedenis is terugkijken, waarbij de uitkomst bekend is. In de geschiedwetenschap wordt dit finalisme genoemd. Elke gebeurtenis wordt al snel gezien vanuit dat eindresultaat. Dit wordt een probleem als we deze uitkomst als ”juist” bestempelen en alles wat zich hiertegen keerde als ”onjuist” gaan zien.
Precies dit gebeurt in de huidige discussie. Door de ‘juiste’ uitkomst van de Indonesische onafhankelijkheid worden Indiëveteranen met de nek aangekeken, omdat ze onderdrukkers of moordenaars zouden zijn. Zij hadden daar toch immers niets te zoeken!? Maar als we vanuit het ‘juiste’ eindresultaat terugkijken, doen we nooit recht aan het verleden én de betrokken personen. Een voorbeeld: toen Soekarno in 1945 zijn Proklamasi voorlas, wist hij niet of hij erin zou slagen Indonesië onafhankelijk te maken, laat staan hoe dit moest gebeuren.
Politici hebben een morele verantwoordelijkheid om met gevoelens van veteranen om te gaan, los van discussies of militair optreden juist was of niet. Het grootschalige onderzoek naar oorlogsmisdaden, inclusief aandacht voor de bredere context, is wel een mooie stap naar waarheidsvinding, maar ze biedt geen gevoel van waardering. Ook de extra financiering van de Indische gemeenschap, die Nederland altijd trouw steunde, is te prijzen, maar niet voldoende.
Nergens spreken politici openlijk waardering uit voor Indiëveteranen. In algemene zin benadrukken ze het belang van het vertellen van verhalen. Staatssecretaris Van Rijn deed dit op 15 augustus 2017 bij het Indiëmonument in Roermond. Zijn opvolger Blokhuis betreurde afgelopen zomer het vaak makkelijke oordeel over de strijd in Indië. Toch waardeerde hij niet namens de regering haar Indiëveteranen. Vanwaar die terughoudendheid?
Symbolische reactie
Eind 2021 worden de onderzoeksresultaten verwacht. Onherroepelijk zal dan worden vastgesteld dat er oorlogsmisdaden hebben plaatsgevonden. Van eerdere onderzoeken (Srebrenica, Irak) weten we dat dit in politiek Den Haag niet onbesproken blijft. Á la minute zal gesproken worden over een symbolische reactie, een afkeurend statement en/of een roep om herstelbetalingen, enzovoorts.
De laatste Indiëveteranen zijn nog onder ons. Vóór de uitkomsten van het onderzoek verdienen zij te weten of de Nederlandse politiek hen waardeert. ‘Nederland’ heeft deze mensen uitgezonden en daarom moet ‘Nederland’ hen steunen. Regering en parlement kunnen dit nu nog goedmaken. Daarom: waardeer openlijk onze veteranen van 1945-1949!
De auteur is historicus en theoloog.