Druk op fundamentalist niet bij voorbaat negatief stempel
Voor we het weten, zijn we als christenen ”officieel” (want wetenschappelijk aangetoond) fundamentalistisch, dus ”lastige en ongewenste” mensen.
Aan de Vrije Universiteit (VU) gaat dr. Rik Peels onderzoek doen naar fundamentalisme (RD 8-1). Het in het interview met hem gehanteerde begrip ”fundamentalisme” roept al direct vragen op. De aanhef spreekt nog van „rechts-extremistisch of links, christelijk of islamitisch”, maar even later geeft Peels als kenmerk „dat er een onderliggend verhaal bestaat over een paradijs, een val en een verlossing die fundamentalisten zelf teweeg moeten brengen.”
Fundamentalisme moeten we kennelijk dus vooral religieus duiden. Laten christenen nu inderdaad een Fundament hebben, waarover vooral de brieven van het Nieuwe Testament spreken.
Andere kenmerken zijn volgens Peels de letterlijke lezing en toepassing van een heilig geschrift en een sceptische houding ten aanzien van de wetenschap. Zij die willen vasthouden aan de letterlijke tekst en toepassing van de Bijbel vertonen dus een duidelijk kenmerk van een fundamentalist.
Voorts zouden fundamentalisten minder rechten toekennen aan minderheden met een bepaalde geloofsovertuiging of van een bepaald ras of gender. Ook hier geen enkele nuance, toelichting of uitzondering. En als klap op de vuurpijl zou het begrip fundamentalisme aan het begin van de vorige eeuw in Amerika ontstaan zijn, bij conservatieve christenen nog wel. Die wilden blijkbaar terug naar de grondslagen van het christelijke geloof. Commentaar van Peels hierbij: „Fundamentalisme reageert vaak op een dominante meerderheid, vaak de moderniteit. Het is in die zin parasitair, niet onafhankelijk en vrij.”
In enkele zinnen wordt het aanvankelijk breed aangekondigde onderzoek in een richting geduwd die alle objectiviteit bij voorbaat lijkt uit te sluiten.
„Rare overtuiging”
Dat gebrek aan objectiviteit komt ook naar voren bij de eerste vraag („De term fundamentalisme heeft een negatieve lading. Voor u ook?”). Gesproken wordt over de „morele toelaatbaarheid” van fundamentalisme, al is het „geen uitgangspunt dat fundamentalisme in al zijn facetten verkeerd is.” Dit kan zo opgevat worden dat fundamentalisme op zich wel (altijd) verkeerd is, maar ‘gelukkig’ ook nog wel positieve facetten kent of kan hebben.
Bij de tweede vraag („U gooit het met dit onderzoek over een andere boeg. Hoe zit dat?”) wordt het er niet beter op: Mensen die voor fundamentalisme kiezen, zijn „als jij en ik. Ze hebben misschien een rare of zelfs schadelijke overtuiging, maar zijn verantwoordelijke individuen.”
Het antwoord op de derde vraag („Denkt u dat de uitkomsten nuttig kunnen zijn voor de samenleving?”) gaat verder op dit spoor: „Het is goed om in te zien dat we van gedachten kunnen wisselen met mensen die een fundamentalistische overtuiging hebben, in plaats van dat we ze knettergek noemen.”
En bij de slotvraag („Dat er fundamentalisten zijn, is geen probleem?”) volgt nogal kort door de bocht: „Ook als je geen geweld gebruikt, is het schadelijk om een ander minder rechten toe te kennen of je op te sluiten in je eigen gelijk.”
Krijgt een christen die inderdaad aangeeft op het eerder genoemde Fundament te willen blijven staan met deze antwoorden niet bij voorbaat en onnodig een negatief stempel? Laten we op onze hoede zijn. Voor we het weten, zijn we als christenen ”officieel” (want wetenschappelijk aangetoond) fundamentalistisch, dus ”lastige en ongewenste” mensen.
De auteur is zelfstandig onderzoeker en adviseur.