Israël wordt in mijn visie niet gestopt, ingeruild of van het heil uitgesloten, zoals dr. W. J. Ouweneel doet voorkomen. Ook ben ik niet bezig om „Israël de Kerk binnen te smokkelen”. Maar Israël is heerlijk vervuld en tot zijn finale bestemming gebracht in de rijkdom van Christus, waarvan Israël of het Joodse volk nu samen met alle volken profijt mag hebben.
Medio februari ontving ik een presentexemplaar van het nieuwste boek van dr. Willem J. Ouweneel. Het is een lijvige uiteenzetting van zijn Israëlvisie: ”Het Israël van God: Ontwerp van een Israëltheologie” (Gideon, 2019).
Het boek kwam niet als een verrassing. Onlangs gaf Ouweneel op cip.nl een zeer kritisch commentaar op enkele van mijn publicaties betreffende Kerk en Israël. Ik mocht daarop antwoorden met een artikel.
Vervolgens hadden Ouweneel en ik eind 2018 een broederlijke ontmoeting om te spreken over zijn plan om dit boek te schrijven. Helaas kwam het bij die gelegenheid niet tot een inhoudelijk gesprek. Maar we beseften dat onze visies ingrijpend van elkaar verschilden. Tegelijk spraken we uit dat onze verbondenheid aan Christus boven de verschillen uitgaat.
Uitgedaagd
Inmiddels ontdekte ik dat Ouweneel in zijn nieuwe boek de publicaties van dr. Bram Maljaars en van mij in de bibliografie noemt en in veel hoofdstukken relatief vaak citeert. Uiteraard worden wij overtroffen door de vele tientallen aanhalingen uit eigen werk van Ouweneel, maar dat was te verwachten; hij citeert uit maar liefst 45 eigen titels (p. 689-691).
Interessant is vooral een opvallende uitspraak in het Voorwoord. Ouweneel zegt daar dat hij „eigenlijk (...) tot het schrijven van dit boek is uitgedaagd door dr. Steven Paas”.
Ik betreur het dat hij er nog steeds voor kiest mij te typeren als een „aanhanger” van het „supersessionisme” of de „vervangingstheologie” (p. 23), zoals door hem beschreven. Dat is dan volgens hem de vooral onder gereformeerden veel voorkomende gedachte dat Israël zou zijn verwijderd uit Gods heilsplan en zou zijn vervangen door de Kerk. Hij zegt dat het gereformeerde paradigma (denkkader), mits consequent doorgeredeneerd, wel tot de vervangingsidee moet leiden (p. 270v) en voortkomt uit (verborgen) vormen van antisemitisme (p. 367, 475, 507). Ouweneel bindt daarom „op alle fronten” de strijd aan met dat gevolg van het gereformeerde paradigma, in de kerkleer, de leer over de toekomst, de verbondsleer, de koninkrijksleer en de wetsleer.
Dat Ouweneel mij en anderen indeelt onder dit dubbele etiket (vervangingstheoloog en supersessionist) is geen vergissing, want op p. 77, onder het kopje ”Vervangingstheologie”, stelt hij: „Onder de christenen die überhaupt over de problematiek hebben nagedacht, zijn nog steeds veel achiliasten, en dat betekent gewoonlijk ook: aanhangers van het supersessionisme (of substitutionalisme). Dat heet in het Nederlands (niet erg accuraat) ”vervangingstheologie” of ”substitutietheologie”: de nieuwtestamentische Kerk heeft de plaats van het oudtestamentische etnische Israël ingenomen in de plannen en wegen van God. Tot de meest gedegen en evenwichtige Nederlandse verdedigingen van het supersessionisme reken ik de studies van Jochem Douma, Steven Paas en Bram Maljaars, ook al ben ik het met veel van hun conclusies hartgrondig oneens”. Aldus Ouweneel.
Niet serieus
Ik ga de thans gepubliceerde eindtekst van dit nieuwe boek nog beter bestuderen, maar wat mij betreft laat Ouweneel hier al een aanvalsstrategie zien die de opvattingen van zijn tegenstanders moet „neersabelen” (term uit Ouweneels vocabulaire). Naar eigen zeggen had hij overigens liever geen antithetische aanpak gebruikt; hij excuseert zich er zelfs voor (p. 23, 89). Maar de aard van zijn tegenstanders laat hem geen keuze. Zijn weergave van tegengestelde inzichten is aan deze offensieve strategie onderworpen. Ouweneel neemt de standpunten van zijn opponenten daardoor niet serieus en geeft ze in ieder geval vaak niet herkenbaar weer.
Voor de redenen waarom ik in mijn publicaties herhaaldelijk heb aangegeven de vervangingstheorie (door hem ook supersessionisme genoemd) te verwerpen, lijkt hij niet veel begrip te hebben. Immers, op vele plaatsen in ”Israëlvisies in beweging” (zie register op p. 315) en in ”Liefde voor Israël nader bekeken” (onder andere op p. 174-178) heb ik uitgelegd waarom in mijn visie de Kerk onmogelijk de plaats van Israël kan en mag innemen. Zie ook onze laatste publicatie ”Het Israëlisme en de plaats van Christus” (hoofdstuk 1, ”De Bijbel en Israël”, p. 12-45) en mijn recentere artikel ”Challenging the Fiction of a Specific Spiritual Status of post-Biblical Israel in Faith, Theology and Church”.
Maar voor Ouweneel tellen mijn argumenten ter verwerping van de vervangingsgedachte niet echt. Mijn paradigmatische bril zou me beletten oog te hebben voor het ondeugdelijke van mijn gedachtegang. Mijn uitleg past niet in Ouweneels schema. Daarom blijft hij het etiket ”vervangingstheoloog” hanteren.
Vervanging onmogelijk
Als het goed is, bedoelen Kerk en Israël allebei Gods eer en de realisatie van Gods heilsplan. Maar ze zijn ook principieel verschillende categorieën en kunnen elkaar daarom niet vervangen. Het scherp onderscheiden op dit punt vormt de kern van mijn publicaties en de basis van mijn christocentrische hermeneutiek. Het lijkt mij zinnig de belangrijkste verschillen tussen Israël en de Kerk nog eens kort samen te vatten:
1. Verschillende verkiezing
Israël is een instrument dat door God is gekozen en gebruikt om Zichzelf aan de wereld bekend te maken. Hij is via Israël de mensengeschiedenis ingegaan om Zich tastbaar te openbaren aan Zijn gevallen schepping. In de historie van land, volk, koningschap en tempel van Israël toont Hij aan alle volken de contouren van Zijn identiteit, met name in Zijn genade en oordelen. In Zijn unieke handelen met Israël demonstreert Hij aan ons, aardbewoners, wie Hij is en wat Hij van ons wil.
De zelfopenbaring van God via de geschiedenis van Israël is in veel opzichten schaduwachtig en symbolisch, maar bereikt in Jezus Christus haar wezenlijke concrete betekenis. Niet Israël (vgl. p. 611 in Ouweneels boek), maar Jezus belichaamt de vervulling van al Gods beloften. Iedere wereldbewoner die in Hem gelooft, mag rekenen op Zijn genade en redding uit het oordeel.
In Christus is de heilsgeschiedenis van Israël tot climax en afronding gekomen. Dat is geen verlies voor Israël of het Joodse volk, maar juist een bevestiging van de abrahamitische zegen die Israël in Christus met alle volken mag delen. In de oudtestamentische presentatie van Israël blijven we ontdekken wie Christus is (Ps. 22, Jes. 53 enzovoort) en in het nieuwtestamentische licht van Hem blijft Gods zelfopenbaring in het Oude Testament voor ons onmisbaar.
De Kerk is de optelsom van mensen van alle tijden en plaatsen die door God zijn gekozen om in het geloof met Jezus Christus (en daardoor met elkaar) verbonden te zijn tot eeuwig behoud. In Israël en de Kerk verkiest God dus twee verschillende categorieën (niet: twee volken!). De eerste is een instrument tot zelfopenbaring, de tweede is de gemeenschap van in Christus geredde schepsels uit de hele wereldgeschiedenis.
2. Verschillende tijden
In de bedding van de heilsgeschiedenis is Israël als specifiek volk van God een intermezzo, een speciale temporele gestalte van Gods eeuwige verbond van genade, dat volmaakt vervuld is in Christus. Buiten Christus staat Israël buiten het heil, maar in Christus mogen we voor Israël rekenen op een even heilrijke werkelijkheid als voor alle andere naties.
De Kerk, als gemeenschap van ware gelovigen, die verzameld is uit alle gebieden vanaf Jeruzalem tot aan het einde van de aarde, bestaat gedurende de hele heilsgeschiedenis, vanaf het paradijs tot de wederkomst.
3. Verschillend geloofsbereik
Israël demonstreert de werkelijke situatie van de wereldbevolking ten opzichte van God doordat altijd slechts een ”rest” ontvankelijk is geweest voor het ware geloof in Hem en uiteindelijk voor de verbondenheid met Christus als Redder.
De door God bedoelde Kerk, daarentegen, heeft altijd voor honderd procent bestaan uit ware gelovigen, die met elkaar het Lichaam van Christus worden genoemd en mijns inziens soms ook het ware Israël of ”het Israël van God” (Gal. 6:16).
4. Verschillende etniciteit
In de beloften (gegeven via de etnische lijn tussen Abraham, Izak en Jakob) is Israël het volk en het land dat God heeft gekozen om Zich aan de wereld bekend te maken. De Pinksterdag in Handelingen 2 bevestigt echter dat etniciteit niet bepalend is. Immers, Israël demonstreert hier en elders Gods bedoeling met de wereld door nooit uitsluitend uit Israëlieten of Joden te hebben bestaan. Het aanwezig zijn van erbij getelde vreemdelingen onder hen doorbreekt de etnische grenzen van Israël naar de wereld toe.
In de vervulling van Israël door Christus laat de Kerk dit mondiale perspectief ten volle zien. De Kerk is nooit beperkt gebleven tot gelovige Israëlieten of Joden. Voor, tijdens en na de oudtestamentische periode van Israël in de heilsgeschiedenis heeft de Kerk altijd bestaan uit gelovigen, die door God getrokken waren uit de hele mensheid, dat wil zeggen binnen en buiten de grenzen van Israël.
5. Verschillende blikrichting
Waaruit blijkt dat God trouw is aan Zijn heilsbeloften? Moeten we daartoe letten op Israël of op de Kerk? We moeten zien op Christus alleen! De geschiedenis van Israël vanaf het Oude Testament onderwijst ons dat Hij is gekomen. Jezus zelf en Zijn profeten en apostelen leren ons bovendien dat het Israël naar Gods bedoeling volmaakt tot vervulling is gekomen in Hem. En daarom in Zijn volk, de Kerk, en in Zijn reeds gekomen en nog komende Koninkrijk, verbeeld in het neerdalende hemelse Jeruzalem. Jezus Christus, de Kerk en het Koninkrijk komen niet in de plaats van Israël, want zij zijn juist de opperste verwerkelijking van Gods uiteindelijke bedoeling met Israël. Die werkelijkheid is te groot om te passen ”in plaats van” iets anders. Niets kan erdoor worden geëvenaard of vervangen.
Speciale gebeurtenissen betreffende het huidige aardse Israël en het Joodse volk schenken de met zonde en dood strijdende mens geen troost en zekerheid van Gods bestaan of van de vastheid van Zijn beloften. Het wonder van Christus doet dat wel. Voor iedereen waarneembaar bekeert Hij door Zijn Woord en Geest dagelijks wereldwijd onwillige en verharde mensen en voegt Hij hen toe aan de ontelbare menigte die zalig wordt. Laten we onze blikrichting op Hem en Zijn werk afstemmen.
Geen karikatuur maken
Ouweneel neemt de Bijbel, als Gods gezaghebbend Woord, serieus. Dat verbindt ons. Ook waardeer ik het dat hij toegeeft kritisch te zijn uitgedaagd door mijn publicaties. Maar broeder Ouweneel leest de Bijbel anders dan ik.
Hij heeft op zich gelijk dat Kerk en Israël verschillende zaken zijn. Maar daar houdt onze overeenstemming op. Want hij voorziet het herstel van een aards Israël naast de Kerk en (bij de wederkomst) volgend op de Kerk in het zogenaamde Messiaanse Rijk. Dat wil zeggen voorafgaand aan de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. In zijn leer van aparte bedelingen en verbonden bestaat de doorgaande lijn van Gods heilsopenbaring uit Israël met de huidige periode van de Kerk als slechts een tijdelijk verschijnsel (vgl. p.75, 87, 607). Wie het anders ziet, staat bij Ouweneel te boek als vervangingstheoloog.
Ik ben het met die benadering niet eens. De doorgaande lijn in Gods heilswerk vanaf het paradijs zien we in de Persoon van Christus, voorzegd door de profeten, voortgezet in Zijn Kerk en ten slotte bij de wederkomst in de vervolmaking van Zijn eeuwige Koninkrijk, het hemelse Jeruzalem, in de nieuwe hemel en op de nieuwe aarde.
Christenen mogen hun onderlinge verschillen van opvatting over Kerk en Israël aan de kaak stellen en dat hoeft een broederlijke relatie niet in de weg te staan. Het is dan echter wel zaak dat een auteur van de door hem bestreden opvatting geen karikatuur maakt, maar dat hij die duidelijk beschrijft, zodat zijn dialoogpartner zijn bedoeling erin herkent.
Finale bestemming
In de twaalf aanvalspunten die Ouweneel op p. 82-91 tegen mij (en anderen) in het veld brengt, herken ik op geen enkele wijze mijn eigen Israëlvisie. Wel pogingen om die om te buigen naar een voorstelling die hij vanuit zijn eigen paradigma formuleert. Zo ontstaat bij Ouweneel een karikatuur van mijn inzichten. Daarin laat hij mij Israël minachtend of vijandig behandelen als de versleten startmotor van een auto, die moet worden weggegooid en vervangen door een nieuw apparaat.
Israël wordt in mijn visie echter niet gestopt, ingeruild of (in zijn beschuldiging aan de reformatoren, p. 85) van het heil uitgesloten. Ook ben ik niet bezig om „Israël de Kerk binnen te smokkelen” (p. 142). Maar Israël is heerlijk vervuld en tot zijn finale bestemming gebracht in de rijkdom van Christus, waarvan Israël of het Joodse volk nu samen met alle volken profijt mag hebben. Israël is in Gods heilsplan zegenrijk verwerkelijkt door Zijn reddende boodschap in Christus aan de hele wereld. Juist dit door Gods liefde gedragen perspectief kan niet samengaan met (potentieel) antisemitisme. Ouweneel is er ondanks zijn voornemen op p. 88, 89 helaas niet in geslaagd om die notie van mijn Israëltheologie te ontdekken of te verwoorden.
In een eerder stadium (toen hij mij inzage gaf in een ontwerp van zijn boek) heb ik Ouweneel op het hart gedrukt om correct en wetenschappelijk om te gaan met visies waartegen hij zich verzet. Nu hij deze hint kennelijk ter zijde heeft geschoven, vraag ik me af waarop de „waardering” is gebaseerd die hij zegt te hebben voor mij en een aantal met name genoemde medescribenten (p. 95), die hij bestrijdt. Ik ga broeder Ouweneel niet ‘neersabelen’, maar de vaak oppervlakkige en soms misleidende manier waarop hij zijn tegenstanders neerzet, doet de vraag rijzen in hoeverre zijn turfdikke boek toegevoegde waarde kan hebben voor het Israëldebat.
De auteur is theoloog. Hij publiceerde over Europese en Afrikaanse kerkgeschiedenis, het verschijnsel van het israëlisme in de interpretatie van Bijbelse profetie, en de lexicografie van het Chichewa, een in Centraal-Afrika veel gesproken taal.