Bloem als meester van het cliché
Titel:
”Trou Moet Blyken”
Auteur: Gerrit Komrij
Uitgeverij: Bert Bakker, Amsterdam, 2001
Pagina’s: 368
Prijs: paperback ISBN 90 351 2290 9, € 14,50; gebonden ISBN 90 351 2324 7, € 20,42. Dat Gerrit Komrij een trouw en nauwgezet lezer en bloemlezer is van poëzie, blijkt uit zijn recente bundel met gedichten en commentaren daarop onder de titel ”Trou Moet Blycken”. In 100 en enige gedichten geeft hij hiermee een dwarsdoorsnede van de Nederlandse poëzie van de twaalfde tot de twintigste eeuw. Na zijn succesvolle ”In Liefde Bloeyende” was er opnieuw ruimte voor een boek dat elke liefhebber van gedichten graag ter hand zal nemen.
Komrij’s grote belangstelling voor poëzie was al gebleken uit bloemlezingen als ”De Nederlandse poëzie van de 12e tot en met de 16e eeuw” of de gelijknamige bundel met gedichten uit de 17e en 18e eeuw. Die bundels heeft hij bijeengebracht in een toonaangevende bloemlezing: ”De Nederlandse poëzie in 3000 en enige gedichten”.
Vooral die uitgave heeft het nodige rumoer veroorzaakt. Algemeen erkende dichters uit vroeger tijd, maar ook beroemde tijdgenoten werden soms huns ondanks naar een bescheidener plaats teruggebracht. Bijna vergeten dichters werden daarentegen opnieuw voor het voetlicht gebracht, vanuit een door Komrij gehanteerd criterium, waarbij de door hem vastgestelde kwaliteit van de opgenomen gedichten de doorslag gaf. Het gevolg is dat niemand om Komrij heen kan wanneer het gaat om de vraag of een dichter of zijn gedichten wel of niet kunnen worden opgenomen in de literaire canon.
Om te weten te komen wat dat criterium nu precies inhoudt, doet men er goed aan Komrij te volgen in zijn beschouwinkjes met een gedicht als uitgangspunt, zoals hij die verzameld heeft in ”In Liefde Bloeyende” en in het nu pas verschenen vervolg ”Trou Moet Blycken”. De formule die Komrij daarin toepast, blijkt succesvol te zijn. Zijn ”In Liefde Bloeyende” getuigt van een groot vermogen tot bewonderen, door zijn rake observaties van een gedicht of soms van een enkele regel die het gedicht als geheel redt. Keer op keer word je daarbij getroffen door zijn sprankelende stijl, zijn humoristische zinswendingen en zijn trefzekere en nuchtere typeringen. Hij laat zien wat een gedicht tot iets bijzonders maakt.
Lege gedichten
”Trou Moet Blycken” kan als een vervolg op deze succesvolle bundel gezien worden. Maar het boek is tegelijk ook anders. ”In Liefde Bloeyende” is vooral een bundel waarin Komrij aangeeft waarom en waarin hij de opgenomen gedichten bewondert. ”Trou Moet Blycken” is een min of meer thematische bundel waarin aan de hand van gedichten een soort ”versleer” op zijn Komrij-iaans gegeven wordt. Na een proloog, met direct als prikkelende openingszin „Praten over poëzie wordt snel leuteren over poëzie”, zijn er twee delen te onderscheiden, ”De noodzakelijke techniek” en ”Meer dan de som der delen”.
In de eerste afdeling gaat Komrij aan de hand van een aantal gedichten in op de vraag hoe dichters zelf over poëzie denken, bespreekt hij de voordracht van verzen, laat hij zien dat „volle gedichten” lege gedichten kunnen blijken te zijn of omgekeerd, werpt hij zich met enige wellust op slechte poëzie -wee je gebeente als je met jouw gedicht in dat hoofdstuk terechtkomt!- en geeft hij een indruk van de „rijkdom aan genres” in de wereld van de poëzie. In het tweede deel passeren in verschillende hoofdstukken allerlei onderwerpen die in poëzie aan de orde kunnen worden gesteld de revue.
Banaal
Een voorbeeld om Komrij’s manier van commentariëren weer te geven is wellicht beter dan een theoretische beschouwing. Ik kies daarvoor J. C. Bloems gedicht ”Insomnia”, met de beginregels ”Denkend aan de dood kan ik niet slapen/ En niet slapend denk ik aan de dood.” Komrij begint dan met te zeggen, dat het hem spijt de Bloem-fanaten op het hart te moeten trappen, als hij moet constateren dat de gedichten van hun vereerde meester vaak behoorlijk banaal zijn. Hij is de meester van het cliché. Maar in elk gedicht zijn er dan weer één of twee regels die je door hun formulering onherroepelijk bijblijven. „Soms lijkt het of al dat vulsel er bij hem alleen maar is om die ene regel te stutten. Of hij speciaal maar wat aanbroddelt om een paar mooie regels beter te laten uitkomen. Bloem kan genadeloos grossieren in gemeenplaatsen en ouwewijventheewatergeleuter…”
Het zal duidelijk zijn dat Komrij alleen de beginregels uit het genoemde gedicht van Bloem kan waarderen. „De doodsangst verwekt slapeloosheid, de slapeloosheid weer doodsangst. De kleine dood en de grote dood trekken elkaar aan en stoten elkaar af. Eerst wíl de dichter niet slapen en vervolgens kán de dichter niet slapen. Met die twee regels is het gedicht eigenlijk al rond.” En aan het eind van het stuk volgen dan de regels „Het is frappant wat je Bloem allemaal vergeeft vanwege z’n onvergetelijke regels. Maar je vergeeft het hem.” Komrij is om vele redenen mij niet sympathiek, maar eerlijk is eerlijk: iemand die zo observeert en beschrijft, houdt van poëzie. Dat is duidelijk.