Cultuur & boekenDebuutroman Versluis

Zondag: tussen twee kerkdiensten door is er gelukkig die roze koek

Er is een kikkertje doodgegaan, en dierenliefhebber Bram bidt of het in de hemel mag komen. Zijn moeder verbiedt hem dat. Kort hierna knielt Bram niet meer voor zijn bed voordat hij gaat slapen. „Dat kikkertje, ja”, zegt Kees Versluis, die ”Altijd zondag” schreef. Bram is fictief, het kikkertje is echt.

9 May 2025 18:58Leestijd 10 minuten
Kees Versluis, auteur van ”Altijd zondag”, kijkt voor het eerst in jaren weer eens een Reformatorisch Dagblad in. De krant komt voor in het boek: de moeder van hoofdpersoon Bram pluisde het donderdagkatern met de kerkdiensten uit. beeld Ronald Bakker
Kees Versluis, auteur van ”Altijd zondag”, kijkt voor het eerst in jaren weer eens een Reformatorisch Dagblad in. De krant komt voor in het boek: de moeder van hoofdpersoon Bram pluisde het donderdagkatern met de kerkdiensten uit. beeld Ronald Bakker

Het is een warme zondagmiddag in hoofdstuk 32 van ”Altijd zondag”, en Bram (12) en zijn broertje Daan vervelen zich. Bram, die toen hij kleiner was insecten ving en in jampotjes stopte, en uren in de ”Grote geïllustreerde dierenatlas” van Reader’s Digest heeft gebladerd, vangt een kikker en stopt hem in een emmer. Hierna roept zijn moeder hem om mee naar de kerk te gaan: voor de kerkdienst van halfvijf in Zoetermeer.

Ze komen pas om kwart voor zeven thuis, en na het eten ontdekt Daan dat het kikkertje is bezweken door de hitte. Hij voelt zich ontzettend schuldig. Hij probeert de kikker weer tot leven te wekken, maar dat lukt niet. „„Dus dit is zondigen”, dacht ik. „En dit is wroeging. Nu begrijp ik het. Het is inderdaad vreselijk, zoals dominee De Bie altijd zegt.””

Maar als hij ’s avonds geknield zijn zonde belijdt, en ernstig bidt, zegt zijn moeder dat hij vergeving moet vragen voor het feit dat hij vraagt of het kikkertje in de hemel mag komen. Dieren komen immers niet in de hemel.

„De volgende avond knielde ik weer gewoontegetrouw bij mijn bed. Maar ik wist niet goed meer wat ik tegen God moest zeggen. Toch bleef ik nog vijf minuten in geknielde houding liggen. Ik zocht naar iets wat ik aan Hem kwijt kon en wat ik echt meende, maar ik vond niets. Dat was de laatste keer dat ik ’s avonds knielde voor ik ging slapen.”

Verschil in geloofsbeleving

Dit is een van de vele gebeurtenissen die oud-journalist, wiskundige en filosoof Kees Versluis (1969) beschrijft in zijn romandebuut ”Altijd zondag”. De moeder van Bram en Daan bezoekt op zondag diensten van de Gereformeerde Bond in Delft; de vader gaat naar de Dorpskerk in Pijnacker, en het verschil in geloofsbeleving is een bron van spanning in het gezin.

„De zondag voelde als een dikke, zwarte pantykous die over mijn hoofd werd getrokken”

Bram, hoofdpersoon van ”Altijd zondag”

Voor Bram en Daan worden de zondagen een kwelling: twee keer lang in de kerk zitten valt de jongens zwaar, en dan zijn er de ruzies. „De zondag voelde als een dikke, zwarte pantykous die over mijn hoofd werd getrokken”, aldus hoofdpersoon Bram. Hij woont in Pijnacker, bij Delft, in een gebied met slootjes, koeien en tomatenkassen, dat zo nauwgezet wordt beschreven dat het vermoeden rijst dat de auteur er vandaan komt. Dat blijkt ook zo te zijn, al woont hij nu in Amsterdam, waar hij werkt als toezichthouder op pensioenfondsen bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM).

Thuis is het vanwege een naderende verhuizing „nogal een gribus”, mailt Versluis voorafgaand aan het interview. In zijn boek komt het woord ook voor: „„Waarom is het hier zo’n gribus?” vraagt Brams vader als hij de keuken binnenstapt.”

Toch even de check – het boek is een roman, het is fictie, toch? Dus Brams vader, met zijn afkeer van de gribus, is verzonnen.

„Het is fictie, maar je kunt een boek als dit niet schrijven als je niet uit de wereld komt die ik beschrijf, dus het bevat een stevig autobiografisch element.

Voor mijn dochter heb ik ooit mijn jeugd beschreven, in een vorm van literaire non-fictie. Haar jeugd staat zo ver af van de mijne, dat het me mooi leek als zij een beeld kreeg van hoe ik ben opgegroeid.

In de coronatijd zaten we thuis en was er opeens tijd in de avonduren en in de weekenden. Toen schreef ik dit boek, want sinds mijn achttiende wil ik al een roman schrijven, en het –veel kortere– verhaal dat ik voor mijn dochter maakte, vormde de basis. Vervolgens heb ik veel verzonnen en verdraaid.”

”Altijd zondag” gaat over vervelende zondagen. Vanuit de filosofie klinken regelmatig oproepen om weer te zorgen voor rustdagen en ritme in de maatschappij. Hoe brengt u tegenwoordig de zondag door?

„Zoals heel veel mensen in Amsterdam. Het is nog wel enigszins een rustdag. We gaan naar het museum, naar het bos en het strand, lezen boeken en de krant.”

In uw boek komt het Reformatorisch Dagblad voor: Brams moeder spelt de donderdagkrant met de kerkdiensten. Ze krijgt hem op vrijdag met de post. Dat klinkt waarheidsgetrouw...

„Aha, dus dat was de donderdagkrant! Ik heb nog zitten googelen: op welke dag staan die pagina’s vol kerkdiensten er ook alweer in? Brams moeder leest die krant op zaterdagavond, om te besluiten waar ze op zondag heen gaat, met ”Het 70.000 Stratenboek” bij zich.”

Wanneer las u voor het laatst een RD?

„Tot mijn achttiende, negentiende las ik de krant zo’n beetje mee met mijn moeder. Bij ons in huis lagen hele stapels; mijn moeder liep altijd achter met lezen, dus ik associeer de krant met te veel ”dingen die nog gelezen moeten worden”, wat mij stoorde.”

In uw boek haakt hoofdpersoon Bram af, wat het christelijk geloof betreft. Gelooft u zelf nog in God?

„Nee. Ik ben een filosofische piekeraar, dus ik kan me over allerlei existentiële en theoretisch-filosofische zaken druk maken, maar ik geloof niet meer in een persoonlijke God Die de waarheid heeft geopenbaard in de Bijbel.”

Hoe komt dat?

„Op mijn zeventiende, ongeveer, kwamen allerlei twijfels op. Het idee dat mensen met wie ik optrok na hun dood in de hel zouden belanden, vond ik onverteerbaar; met die gedachte kon ik niet omgaan. En ik snapte niet dat christenen om mij heen dit wél dagelijks konden hanteren.

Verder had ik vragen over het waarheidsbegrip. De waarheid is geopenbaard, en daardoor krijg je toegang tot de waarheid, stelt men in bevindelijk christelijke kringen. Een feit is intussen dat allerlei kerken allemaal hun eigen interpretatie hebben van de waarheid. Hoe kun je met elkaar praten als jouw waarheid de openbaring is?”

Bij hoofdpersoon Bram is er geen twijfel, als kind. Hij gelooft dat wat hij hoort waar is, doet erg zijn best om erbij te horen. Was dat bij u ook zo?

„Tot mijn tiende, elfde had ik een onbevangen soort geloof, het was er vanzelfsprekend. Wij waren gewoon hervormd. Toen mijn moeder een ommezwaai maakte naar de Gereformeerde Bond, ging ik mee. Net als het kind in mijn boek lette ik goed op: wie vloekt er? Houdt iedereen zijn ogen dicht tijdens het ochtendgebed op school?”

In het fragment met het kikkertje stopt Bram met bidden. Dat is een verdrietig, pijnlijk moment.

„De onbekommerde relatie van Bram met de natuur en de dierenwereld loopt daar een knauw op. De dierenvriend verandert, hij verzorgt de kippen niet meer goed, krijgt oog voor ongedierte. En dan duikt aan het eind van het verhaal dat rivierkreeftje op – als een totale afwijzing, ook van de kant van de dieren zelf.”

Moest het zo eindigen met de rivierkreeft?

„Dat is wel erg cru, hè? Over die scène heb ik lang getwijfeld. Ik zou zelf niet doen wat Bram doet.”

Het lijkt symbolisch voor de ontwikkeling die de hoofdpersoon heeft meegemaakt.

„Je zou kunnen zeggen dat de hoofdpersoon zijn draai nooit meer gevonden heeft in het leven.”

Bent u ook een dierenliefhebber?

„Als je mij loslaat in de Oostvaardersplassen, kan ik daar enorm genieten. Ik heb, nog voordat ik naar school ging, leren lezen aan de hand van het grote vogelboek dat bij ons in de kast stond. De namen van alle Nederlandse vogels kende ik op mijn zevende uit het hoofd. Dus ik kan alle eendjes nog steeds redelijk onderscheiden. Het leuke is dat er nu veel meer vogels zijn dan in de jaren 70. Vroeger zag ik de huismus, merel en spreeuw en als je iets anders ontdekte, was dat bijzonder. De diversiteit is nu veel groter, wat dat betreft gaat het goed met de natuur.”

In Brams kindertijd waren de sloten paars of oranje.

„Het milieu was smeriger dan nu, het was een gore bende.”

Als student hebt u zich beziggehouden met vragen over goed en kwaad. In het boek gaat het daar ook over. De hoofdpersoon kan goed uit de voeten met het Oude Testament, en vindt: „Kwaad moest met wortel en tak worden uitgeroeid.” Hoe kijkt u anno 2025 naar dit vraagstuk?

„Ik ben er minder mee bezig dan destijds. Bij mijzelf zag ik het kwaad trouwens minder duidelijk dan bij anderen, als kind. Vandaar ook die Akte van Eerlijkheid in het boek, waarvan de hoofdpersoon zeker weet dat hij die zal krijgen en altijd behouden.

Waar ik nu meer over nadenk, is over de vraag in hoeverre mensen verantwoordelijk zijn voor het kwaad. Hebben ze een vrije wil, of niet? Daarover heb ik alles gelezen wat erover te vinden is op filosofisch gebied.

Het is waarschijnlijk een onoplosbare vraag. Althans, zo zie ik het als ik in een beschouwende bui ben. In het dagelijkse, gewone leven is het geen vraag. Dan is die vrije wil om het goede te kiezen er altijd.

Misschien moeten mensen, en ikzelf, eens minder nadenken.”

beeld Ronald Bakker

Uit welke waarden die u hebt meegekregen als kind put u nog steeds?

„Betrouwbaarheid, eerlijkheid, ijver: aan dat soort waarden denk ik dan.

Ik ben nog altijd van het woord; je moet helder kunnen benoemen en onderbouwen waar het op staat, vind ik. Geen vaagheid graag. En ik kan slecht tegen ietsisme, van dat vage, quasireligieuze gebabbel dat in werkelijkheid vaak een vorm van egoïsme is. Je diepste zelf ontdekken klinkt mij stupide in de oren, want samen zorgen voor de wereld hoor ik daar niet in. Gemeenschapsdenken en verantwoordelijkheidsbesef, wat je bij religies wel vindt, mis ik daarin.”

Wat vat uw levensbeschouwing nu het beste samen?

„Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. Of, zoals ik het mijn dochter voorhoud: doe bij een ander niet iets wat je zelf niet leuk zou vinden.”

Dat klinkt als een deel van het grote gebod: heb je naaste lief als jezelf.

„De kern zit daar wel in de buurt, ja.”

„Ik denk dat de eerste tien, elf jaar van mijn leven het gelukkigst waren. Alles leek in orde, met een rotsvast geloof”

Kees Versluis, auteur

Zijn er dingen die u mist aan die tijd van de zondagen met steevast de roze koek bij de koffie?

„Het houvast. De zekerheid. Daar ben ik niet meer overheen gekomen. Ik denk dat de eerste tien, elf jaar van mijn leven het gelukkigst waren. Alles leek in orde, met een rotsvast geloof.

De zekerheid die christenen kunnen hebben: daar ben ik jaloers op, dat lijkt me iets geweldigs. Ik vind het ook heel knap hoe iemand het geloof in God in deze tijd, tussen alle andere denkbeelden en wetenschappelijke ideeën, weet vol te houden. Het moet een enorme rust bieden. Als kind had ik dat, daarna was het weg. Dat verdwenen houvast is uiteindelijk een gemis.

Wat overblijft, is de absurditeit van het bestaan. Je kunt proberen daaraan te ontsnappen of dat te vergeten, maar je moet toch in een zinloze wereld vol twijfel je weg zien te vinden. Dat klinkt dramatisch, hè? Maar dat is het ook.”

Altijd zondag, Kees Versluis; uitg. Meulenhoff; 288 blz., € 22,99

Vond je dit artikel nuttig?
Meer over
Boeken | Fictie

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer