Een stille duif in de verte
Titel
"Een stille duif in de verte. Gepeins bij psalmen”
Auteur: Willem Barnard
Uitgeverij: Meinema, Zoetermeer, 2004
ISBN 90 211 3977 4
Pagina’s: 156
Prijs: € 14,50. Titel: ”Anno Domini. Dagboeken 1978 1992”
Auteur: Willem Barnard
Uitgeverij: De Prom, Amsterdam, 2004
ISBN 90 6801 356 4 br> Pagina’s 351
Prijs: € 21,50
Bij ”dagboek” moeten we in het geval van Willem Barnard niet denken aan een reeks meditatieve teksten, per dag gerangschikt. Je kunt ook zelf een dagboek bijhouden: per dag aantekeningen maken over wat je treft of voelt in alles wat je leest of hoort of ziet. Jarenlang hield dr. Barnard dagboeken bij en onlangs verscheen een selectie uit wat hij dagelijks noteerde in de jaren 1978-1992. Ook zijn ervaringen bij het lezen van de psalmen 42 tot 72 noteerde hij openhartig.
Dat is uiteraard inherent aan wie dagboeken schrijft en ze daarna ook publiceert: je bent bereid het nodige van jezelf prijs te geven, hoewel je de volledige vrijheid behoudt om weg te laten wat je te intiem of te persoonlijk vindt. Barnard zegt het zo in zijn ”Achteraf”: „Een nogal toevallig totaal, wat hier bijeengezet is tot een dagboekboek: alleen wat mij leesbaar leek en relevant, herkenbaar na nog zoveel jaren. Veel bleef er buiten… Het is een publicatie A.D. 2004, deze collectie van dagboeknotities anno toen.” Een te respecteren standpunt uiteraard.
Niettemin is Barnard niet vreesachtig zijn mening over allerlei zaken te spuien. Hij valt daarbij, overigens niet hinderlijk, in herhaling: over het lawaai dat hem hevig stoort (popmuziek, straaljagers, autoverkeer, open ramen waaruit herrie van muziek en tv hem stoort). Hij heeft het dan over „akoestische verkrachting.” Televisie valt naar mijn smaak onder huisvredebreuk, zo stelt hij onomwonden en automobielen ressorteren onder verboden wapenbezit. Elders typeert hij de televisie als „een kijkgat op rampen.”
Theologen
Openhartig is hij over zijn geloof, ook al zou hij het zelf nooit zo schrijven. Mij raakte diep de inkijk die hij regelmatig biedt in zijn aangevochten gemoed: „30 januari 1989: Bang vermoeden: dat mijn geloof (’mijn geloof’) altijd alleen maar een soort vakbekwaamheid geweest is.” En 4 juni 1989 als hij in de Abdij van Male is: „Ik was trouwens verdrietig om de tijd die verglijdt en mijn onvermogen om het absolute, het eeuwige te vatten. Ik kan nog altijd niet bidden. Ik weet God niet aan te klampen.” Of 15 januari 1987: „Ik heb het geloof behouden, zegt de apostel. Wat bedoelt hij daarmee? Ik zou het hem niet na kunnen zeggen. Ik zou veeleer moeten bekennen: ik ben het geloof kwijt… Van de week zei ik: ik heb het geloof niet, het geloof heeft mij.”
Als hij op 5 juni 1989 meldt dat „de triestigheid niet wil overgaan”, dan vraagt hij zich af hoe dat komt. „Is het verdriet naar God, zoals in de psalm staat: dorst naar de levende God? (…) Dan ben ik dus een arme aan de poort. Ik zou willen dorsten naar de levende God, maar het enige wat ik zeggen kan is: ik heb dorst. Wat er te koop is in de wereld voldoet mij niet, zelfs het liefste schiet te kort, ik ben onvoldaan. Maar mij bruusk omwenden en alleen de Andere Wereld zoeken - ik kan het niet.” Toch meldt hij een paar weken later: „Er is geen heil te verwachten, tenzij op de zondag als het preekgebabbel over is en ik kan neerknielen om God te ontmoeten. Ik praat daar met geen theoloog over, want theologen willen je alles afnemen. Er zal zeker weer iemand klaarstaan om dat te ontmytho-hoe-heet-het-ook-weer, te ontmantelen, neer te praten, af te kammen, te stelen. Theologie lijkt wel diefstal. Ze nemen je alles af. Het is de geheime politie van de kerk.”
Bange burgerman
Ruim een kwarteeuw is Willem Barnard hervormd predikant geweest (1947-1975). Dan is hij om gezondheidsredenen gedwongen met emeritaat te gaan. Hij schrijft : „E-meritus, het is geen bezigheid. Het is een minteken voor je naam. Het minteken van ”er was eens”.” Hij ging gebukt onder het predikantschap en bekent: „Ik kan het niet meer, maar ik heb het nooit gekund. Wat ik kon was een beetje meehuppelen (…). De literaire kant van het ambt (…) ja, dat kon ik. Maar organiseren, leiding geven, les geven, een gemeente bij elkaar houden, de kerk vertegenwoordigen - welnee.”
Op 3 augustus 1983 noteert hij, als hij in de stad Utrecht te midden van veel mensen zich op straat bevindt: „Gelukkig, denk ik dan, dat ik geen ’dominee’ meer ben, niet het bord voor mijn kop hoef te dragen waarop staat geschreven: ”komt allen tot mij”. Ik ben nu gewoon zondaar van beroep. Blij toe.” Een paar jaar later is het: „Ik ben verschrikkelijk dankbaar dat ik niet meer hoef ”voor te gaan”. Voorgaan is eronderdoor gaan. Het is leven in het teken van het Lam. Het is martelaarschap, hoe dan ook. En ik ben een bange, gewone burgerman.”
Barnard sluit zich in Utrecht aan bij de oud katholieke parochie. Hij verklaart op 22 september 1985: „Waarom ga ik naar de oud katholieke Kerk? Om die katholiciteit. Om de verbinding met de grote traditie. Om de heilige mysteriën. In de dienst gebeurt er iets met ons, bij de protestanten doen we iets.” Later is het: „Iedere kerk die kleiner is dan de hele kerk, is mij te klein, we kunnen alleen ademen in de hele kerk.”
Psalmen
Geen dominee meer, maar wel altijd dichter geweest en steeds gebleven. Uiteraard is dat een steeds weerkerend thema in zijn dagboeken. Hij wijst het objectiverend en analyserend denken af als een „denken des doods.” Dat denken dient vervangen te worden door een ander denken. „Hoe dan? Ik weet het niet. Ik weet alleen (…) dat de poëzie er weet van heeft. Daarom wil ik, als ik de Schriften lees, dat poëtisch doen. Het denken op de wijze van het gedicht is nodig. Anders wordt de theologie diabolie (wat het veelal is).”
Barnards visie op de Schrift is niet die van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, dat mag duidelijk zijn. Daarmee wil niet gezegd zijn dat hij dus maar wat aanrommelt met de inhoud van de Schrift. Eerbiedig en zorgvuldig leest hij de voor hem heilige teksten. Hij tracht ze te verstaan door de taal zelf te laten spreken. 28 december 1990 noteert hij: „Ik daarentegen heb geleerd de Schrift te lezen zoals de Schrift is: een bonte bundel gedichten, verhalen, fabels, epiek en lyriek, van alles, alle genres van literatuur.” Wie zijn notities bij de psalmen leest, komt onder de indruk van de respectvolle wijze waarop hij deze interpreteert. Maar hij wil de bijbel niet ”historisch” lezen maar ”parabolisch”. De Schrift is geen databank waar informatie over van alles en nog wat in ligt opgeslagen. Wie dat meent, doet volkomen tekort aan het karakter van het heilige boek.
Wie hem een dominee-dichter noemt, raakt hem als in een open zenuw. Literair-historisch is dat begrijpelijk. In de negentiende eeuw maakten ze grote opgang, de dominee-dichters die het brede kerkvolk imponeerden: Nicolaas Beets, Bernard ter Haar, J. J. L. ten Kate, om enkelen van hen te noemen. Door de Tachtigers van diezelfde eeuw onsterfelijk belachelijk gemaakt - sinds die tijd is de aanduiding ”dominee-dichter” zo ongeveer een scheldnaam geworden. Vandaar Barnards allergische reactie als hij zo aangeduid wordt. De pijn zit hem in het verbindingsstreepje. Dat hoort er niet te staan, althans bij hem niet. Een ”dominee” en een ”dichter” horen bij elkaar, voelen zich tot elkaar aangetrokken. Wie ze echter uit elkaar haalt door een streepje, bedoelt een karikatuur en daar herkent Barnard zich absoluut niet in.
Cultuur
Het voorgaande zet zich voort in zijn relatie tot de hem omringende cultuur. Hij voelt zich een vreemde, een ontheemde en ervaart grote eenzaamheid in zijn staan in deze tijd. „Ik vind de moderne literatuur onleesbaar, maar dat komt waarschijnlijk omdat ik het moderne leven onleefbaar vind”, schrijft hij op 3 november 1985. Zoon Benno Barnard is redacteur van het intussen opgeheven Nieuwe Wereldtijdschrift. Daarom wordt vader Willem Barnard regelmatig geconfronteerd met hedendaagse uitingen van literatuur. Hij gruwt van de overmatige aandacht voor erotiek in genoemd tijdschrift. Die wanhopige aandacht voor genitale erotiek is een vervangende religie, is Barnards mening. Het zijn de oude goden die hun comeback vieren.
In dit verband stoort het hem dat hij als dichter altijd toch een beetje meewarig wordt bekeken, hoewel ik moet zeggen dat hij zeker het laatste decennium sterk in de belangstelling en waardering is gestegen. Dat meewarige wordt opgeroepen door zijn christelijke overtuiging, maar ook omdat hij kerkliederen op zijn naam heeft staan. En dan kun je toch eigenlijk geen te respecteren dichter meer zijn. Hij hekelt de elitaire mentaliteit van de moderne ”upper class” die alleen maar laatdunkend kan doen over mensen die nog iets hebben met God, Bijbel en kerk. Zo bijvoorbeeld de NRC: „Ze zijn mij en aanverwanten vijandig”, schrijft hij. „Mij? Ach nee, mij niet, maar alles waar ik voor sta: kerk, geloof, bijbel, christendom, ”godsdienst” (…) En het is wederkerig: ik ben een vijand van hun achteloze arrogantie. Dat onopvoedbaar hooghartige, dat treiterig hautaine ”denkende deel der natie”. Moet ik de nobele taal van thora en profeten aanpassen bij de vigerende wancultuur? Vierkant ertegenover! Terug naar de thora, naar het Hebreeuwse denken (…).”
Eenzaam
Zo valt er nog veel meer te citeren. Het is te verstaan dat je dan eenzaam bent in een cultuur als de onze. Dat heeft volgens Barnard ook alles te maken met het leven van en met de Messias, met het Pascha van de Messias: „Achter een steen, totaal alleen.”
Want ik ben zo verschrikkelijk alleen,
Daar is niets aan te doen,
Geen zoen
En geen
Herinnering aan toen het anders scheen.
Ik sluit af met een aantal uitspraken, tegenwoordig noemen we dat oneliners, die de lezing van Barnards hier besproken boeken mede zo bijzonder maken. Hij noemt veel gebeden „retoriek in de optativus.” En als hij in zijn woonomgeving buren dagelijks ziet ’genieten’ van sport en spel door de televisie hun aangeboden, verzucht hij: „Ze hebben ons de hemel afgenomen. Ze hebben onze ziel ontvreemd. En we moeten ons amuseren.” Over ”diensten des Woords” van een bepaald genre: „Niets anders dan een agogische servicebeurt.” En in zijn boekje over de psalmen: „De kerk is soms zoiets als een cateringfirma voor zielen met een lekkere trek.”
In de titel van het dagboek sluimert een belijdenis. We leven niet zomaar een eind weg. Maar, aldus Barnard, er is een midden van waaruit alles bepaald wordt (Annus Domini) en er is een eschaton waar alles heenstreeft. Wie uit dit beginsel leeft, zal zich inderdaad menig keer een vreemde weten in deze babelcultuur. Tegelijk: leven uit de Schriften van Oude en Nieuwe Verbond, is ook weet hebben van het vreemdelingschap eigen aan het leven van de Messias.
Wie eens niet een doorsneeboek wil lezen en bereid is er echt voor te gaan zitten om de inhoud van deze geschriften op zich af te laten komen, zal er geen spijt van krijgen.