Kijk wat haalbaar is op kleine onderdelen van pensioenstelsel
Ruim zeven jaar duurden de gesprekken over pensioenhervorming. Met de eindstreep in zicht zijn de onderhandelingen deze week alsnog gestrand. Tijd voor een korte nabeschouwing.
Bij de start van de onderhandelingen ging het om een hervorming van de tweede pijler van ons pensioenstelsel: het collectief pensioen dat de meeste werknemers opbouwen via hun werkgever. Dat is primair een zaak van werknemers en werkgevers, maar ook de overheid heeft een belangrijke rol, bijvoorbeeld via de fiscaliteit.
Het kabinet-Rutte III schetste vorig jaar in het regeerakoord de gewenste contouren voor een nieuw stelsel. Ik som de belangrijkste punten op.
Het eerste betreft de afschaffing van de doorsneesystematiek van de pensioenopbouw bij bedrijfstakfondsen. In het nieuwe stelsel geldt nog steeds een vast, leeftijdsonafhankelijk premiepercentage, maar in plaats van een vaste jaarlijkse opbouw krijgen deelnemers hiervoor een opbouw die past bij de ingelegde premie.
Ten tweede de introductie van een persoonlijke pensioenrekening, zodat iedere deelnemer kan zien hoeveel vermogen er voor hem of haar is opgebouwd. Daarbovenop komt nog een collectieve buffer om schokken op de financiële markten te kunnen opvangen.
Ten slotte meer ruimte voor keuzevrijheid, bijvoorbeeld de mogelijkheid om een beperkt deel van het pensioenvermogen op te nemen als bedrag ineens (lump sum) bij pensionering.
Na lang pingelen bleek dat de persoonlijke pensioenrekening niet op brede steun van de spelers kon rekenen. De bal werd uit het spel gehaald en de voetbalwedstrijd ging verder als hardloopwedstrijd.
Gaandeweg kwamen er ook twee nieuwe thema’s bij: de AOW en de pensioenopbouw van zzp’ers. Enerzijds begrijpelijk, want ook hierbij gaat het om het inkomen op de oude dag. Maar tegelijkertijd opmerkelijk, want werkgevers en werknemers hebben geen zeggenschap over de AOW en over zzp’ers. De AOW staat geheel los van het arbeidsverleden en is er ook voor mensen die nooit betaald werk hebben verricht. En zo werd wat begon als een voetbalwedstrijd uiteindelijk een triatlon.
In de AOW-discussie ging het over het tempo waarin de AOW-leeftijd naar 67 gaat, de (on)mogelijkheid van vervroegde uittreding voor mensen met een zwaar beroep en het verdelen van toekomstige stijgingen van de levensverwachting over pensioenjaren en werkjaren.
Uiteindelijk werd de eindstreep niet gehaald. Aan het uithoudingsvermogen van de spelers lijkt het niet te liggen. Maar misschien is het gewoonweg teveel gevraagd om in één keer tot zo’n veelomvattend akkoord te komen. Het is daarom interessant om te kijken welke resultaten te behalen zijn op kleine onderdelen van het huidige stelsel, zonder daarmee toekomstige hervormingen in de weg te staan.
Als ik het voor het zeggen had, dan wist ik het wel. Hoog op mijn verlanglijstje staan in ieder geval: een betere pensioenopbouw voor uitzendkrachten, meer transparantie door harmonisatie van regelingen voor nabestaandenpensioen en door het vermelden van alle werkgeverspremies op de loonstrook, en meer keuzevrijheid door de mogelijkheid van een beperkte lump sum bij pensionering.
De auteur is econoom bij RaboResearch.