Eritrese vluchtelingen bouwen in Urk nieuw bestaan op
Hij sliep twee weken op een deken op de grond in een vrijwel leeg huis. Nederlands sprak hij nauwelijks en buren zag hij niet. Maar na een moeizame start is de Eritrese vluchteling Filemon (30) toch aardig gewend in Urk.
Om zijn nek hangen twee kettingen met een kruisje. In 2013 vluchtte de Eritrese christen met zijn vrouw naar Nederland. De reis via Libië en Italië was lang en „heel gevaarlijk.”
Op de Middellandse Zee dobberden de vluchtelingen drie dagen rond zonder eten. Een vliegtuigpiloot zag de boot met 250 opvarenden, waarvan de motor het had begeven. Een ander schip pikte de ontheemden op en bracht hen naar Italië. „Als die boot twee uur later was gekomen, waren we misschien dood geweest”, zegt Filemon.
Hij zit op de bank in de woonkamer van Jacoline Bakker-de Borst in Urk, bestuurslid van de christelijke stichting ”Ik was een vreemdeling”. Aanwezig is ook Adhanom (22), zoals de Eritreeër officieel heet. In Nederland noemt iedereen hem gemakshalve Pim.
Bakker coördineert de plaatselijke vrijwilligers die de Eritrese statushouders –veertig, inclusief kinderen– op weg helpen. Toen Filemon naar het dorp in Flevoland kwam, was die begeleiding er nog niet. Hij verbleef in zeven azc’s en locaties voor noodopvang, voordat hij in oktober 2015 een rijtjeshuis in Urk kreeg toegewezen.
„De eerste twee weken hadden we geen lamp in huis, geen televisie, geen internet.” Uiteindelijk ontmoette hij een Afghaanse vluchteling die hem de weg wees naar een kringloopwinkel. Een andere Eritreeër die in Urk bleek te wonen, bood hulp. „Hij had een auto en bracht een bed en bank naar ons huis.”
Suïcide
Pim ontvluchtte in 2015 Eritrea om te ontkomen aan de dienstplicht in het land met een dictatoriaal regime. In 2016 kreeg hij de sleutel van zijn woning in Urk. Terwijl hij zich vandaaruit wilde inspannen voor de hereniging met zijn vrouw, liet zij weten van hem te willen scheiden.
Zowel Pim als Filemon spreekt redelijk Nederlands, maar gevraagd naar het moeilijkste in hun nieuwe thuisland, noemen ze meteen de taal. „In azc Zeist kreeg ik de eerste les”, blikt Filemon terug. „We begonnen met woordjes: meneer, mevrouw. En leerden dat je tegen grote mensen u moeten zeggen. Dat kennen we in Eritrea niet.”
Bakker ontmoette Filemon toen hij twee maanden in Urk woonde. In het begin was de Eritreeër terughoudend. Filemon: „Wij praten weinig en zeggen bijvoorbeeld niet: We hebben nog geen matras.” Bakker knikt. „Eritreeërs vragen niet snel om hulp. Ook als ze problemen hebben, praten ze daar niet gemakkelijk over.”
In 2017 had er een ingrijpend incident plaats. Een Eritrese statushouder in Urk pleegde suïcide, een dag nadat hij had gehoord dat er geen mogelijkheid was om zijn vrouw en kind naar Nederland te laten komen. Pim toont op zijn telefoon een foto van de man. „Het is precies een jaar geleden.”
Stoffeerder
Bakker benadrukt het belang van goede opvang voor Eritrese statushouders. Haar streven is dat elke Eritreeër die in Urk komt wonen een vrijwillige begeleider krijgt. Juist bij mensen uit dit Afrikaanse land is dat nodig, benadrukt ze.
Bakker ziet een groot verschil tussen Eritreeërs en Syriërs. „De laatsten komen uit een land dat meer dan Eritrea aansluit bij Europa. Ook hebben ze vaak een hoger opleidingsniveau en leren ze de taal sneller. Veel Eritreeërs woonden in een hutje op het platteland. Alles is hier nieuw voor hen. Ze weten niet hoe gas werkt en hoe je een wc moet schoonmaken. Eritreeërs hebben echt een duwtje in de rug nodig.”
Nadat hij acht maanden thuis had gezeten, begon Pim een taalcursus. Hij krijgt nu drie dagdelen per week Nederlandse les op het Friese Poort College in Emmeloord. Zijn droom is uiteindelijk een opleiding voor timmerman te volgen.
Filemon heeft zijn taal- en inburgeringstraject afgerond en doet vrijwilligerswerk. Hij is tolk bij VluchtelingenWerk, ruimt afval op bij een winkelcentrum en gaat wekelijks met een energieteam op pad om mensen met een smalle beurs voor te lichten over vermindering van energieverbruik. In 2019 wil hij een opleiding voor stoffeerder beginnen.
Zijn vrouw is nog bezig met haar taalcursus. Door de geboorte van een zoontje in 2016 liep ze vertraging op bij de lessen. Naar Eritrees gebruik lieten de ouders de baby, Saulus, besnijden. In de Eritrees-orthodoxe kerk in Rotterdam is hij gedoopt.
Bijbelstudie
In Urk bezocht Filemon enkele malen de christelijke gereformeerde Ichthuskerk. Hij vond het zingen mooi, maar de taal maakte het volgen van de dienst lastig. Soms bezoekt hij Eritrese kerkdiensten in Zwolle. „Het christelijk geloof zit in mijn hart. We bidden thuis, lezen in de Bijbel en luisteren via YouTube naar onze eigen pastors.”
In Urk doen Filemon en Pim mee aan een Bijbelstudie voor Eritreeërs, onder leiding van Krijn de Jong, eveneens bestuurslid van ”Ik was een vreemdeling”. „We lezen in de Bijbel, meneer Krijn vertelt er iets over en we bidden samen”, zegt Filemon.
Hij is blij met de contacten die hij heeft met Nederlanders, maar hem moet ook een recent incident van het hart. Zichtbaar aangedaan vertelt hij: „Bij een rotonde werd ik op de fiets bijna aangereden door twee jongens in een auto. „Ga terug naar je land”, riepen ze.”
Toch wil hij vervelende ervaringen niet laten overheersen. „De meeste mensen zijn vriendelijk en helpen ons graag.”
SCP schetst somber beeld integratie
Veel Eritrese statushouders hebben moeite om in Nederland hun weg te vinden. Het proces van gezinshereniging kost veel tijd en energie. Nederlands leren is moeilijk en contacten met anderen dan Eritreeërs zijn schaars. Nog maar weinigen zijn aan het werk of daarnaar op zoek.
Uit het vrijdag verschenen rapport ”Eritrese statushouders in Nederland” van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) komt volgens de onderzoekers een „tamelijk somber beeld” naar voren. De studie richt zich op de circa 17.000 Eritreeërs die sinds 2014 als asielzoeker naar Nederland kwamen. Ze ontvluchtten een land met een dictatuur „waar eigen initiatief en assertiviteit wordt ontmoedigd en waar weinig ruimte is om je eigen keuzes te maken.” Nederland is voor hen op bijna alle onderdelen anders dan wat ze in Eritrea gewend waren. Ze vinden het lastig om aansluiting te vinden bij de Nederlandse samenleving. Financiële zorgen en echtscheidingen komen relatief veel voor.
De meeste ondervraagden zijn Eritrees-orthodoxe christenen. Het geloof speelt een „belangrijke rol” in hun leven. Ze gaan vaak naar de kerk, ook als dit betekent dat ze moeten reizen naar Eritrees-orthodoxe kerkdiensten, die op verschillende plaatsen in Nederland worden georganiseerd.
„De kerk biedt houvast in tijden van verwarring en pijn. En de kerk is een connectie met Eritrea: je treft er mensen die dezelfde taal en cultuur delen. Je vindt er bovendien informatie en er wordt praktische hulp gevraagd en geboden.” De onderzoekers vinden het lastig te zeggen „in hoeverre de kerk en de hang aan het geloof de oriëntatie op en participatie in Nederland belemmeren of juist bevorderen.”