School moet weer gaan onderwijzen
Het moet in het onderwijs gaan om het doorgeven van de intellectuele, religieuze en ambachtelijke erfenis aan het volgende geslacht, door ervaren en gelovige docenten, betoogt Richard Toes.

De Inspectie van het Onderwijs luidde vorige week de alarmbel: het onderwijs glijdt af. De reflex op achterblijvende onderwijsresultaten is vrijwel altijd dezelfde: we moeten meer aandacht geven aan het individuele kind. Meer de leerling centraal stellen. Meer flexibiliteit, meer maatwerk, een nieuw curriculum, toegesneden op de vragen van het kind.
Nu mag het duidelijk zijn dat aandacht voor het individuele kind bij iedere rechtgeaarde onderwijzer en leraar een vanzelfsprekendheid is. Zeker als de docent wat meer ervaring heeft, zal de klas steeds minder beschouwd worden als een collectief en zal steeds meer de individuele leerling gezien worden.
Het zien van het individuele kind is echter wat anders dan de individuele leerling op maat bedienen, wat vaak als haarlemmerolie gezien wordt voor alle problemen in het onderwijs. Het is niet meer en niet minder dan het paard achter de wagen spannen.
We zijn te veel uit op de prestaties van de school en te weinig op de talenten van het individuele kind, zo luidt de overheersende analyse. Ook de VO-raad zingt hardop mee in dit koor. En in vervolg daarop wordt uiteraard de lofzang op het gepersonaliseerde leren aangeheven. Ook in het reformatorisch (primair) onderwijs is dit lied regelmatig te horen.
Onrealistische eisen
We moeten daar echter ver van wegblijven. Alle wetenschappelijke uitkomsten over goed onderwijs wijzen in de richting van de positieve effecten van de directe instructie. In deze vorm van onderwijs staan niet de allerindividueelste wensen van het kind centraal. In het onderwijs gaat het ook niet in de eerste plaats om de wensen van het kind en het ontwikkelen van alle talenten van het kind. Het gaat om het doorgeven van de intellectuele, religieuze en ambachtelijke erfenis (Gods schepping dus) aan het volgende geslacht. Door docenten van wie verwacht mag worden dat ze door hun ervaring en geloof wijzer zijn geworden en in staat zijn kennis en inzichten door te geven.
Het is verbazingwekkend hoe hardnekkig de focus op het individuele kind het onderwijs in de greep blijft houden. De doorgeslagen medicalisering en etikettering van onze leerlingen kent dan ook geen evenknie in andere landen. Als dat streven naar individualisering voortdurend wordt geuit, is het niet vreemd dat de gemiddelde leerling inderdaad meer en meer de houding aanneemt van ”deze school is er voor mij, de leraar is er voor mij en zorgt ervoor dat mijn wensen in vervulling gaan”.
Dat een leerling gewoon dingen moet leren die niet interessant en leuk zijn, wordt bij deze houding gemakkelijk vergeten. En het geeft aan ouders de perverse prikkel dat de school inderdaad zoon of dochter in alle opzichten ”bedient”. Vervolgens treden ze met onrealistische eisen de school als ”bediener van de wensen van hun kind” tegemoet.
Zegenrijk
Het wordt tijd voor onderwijzen. Daarmee bedoel ik eenvoudig: de docent die in zijn lessen in staat is zijn eigen wijsheid en kennis over te dragen op de leerlingen. Daarbij is het verhaal, een goed opgebouwde les, van groot belang.
Het wordt tijd om de docent uit de ”jaren 60-modus” te halen. Dat betekent dat we niet moeten denken dat lesgeven uit zou zijn op beheersing en de mogelijkheden van de leerling zou inperken. Dat heeft een impuls gegeven aan een gezagscrisis en de erosie van de inhoud van het onderwijs. Daarvan ondervinden we nog steeds de gevolgen.
De eenzijdige en misschien goedbedoelde nadruk op persoonsvorming kan heel gemakkelijk het ongewenste effect hebben dat het in het onderwijs gaat om de allerindividueelste wensen van de leerling. Hoe zegenrijk en vormend is het als het een keer niet om mijn wensen gaat, maar om het ontwikkelen van de juiste talenten, tot dienst van de maatschappij of de kerk waarin wij gesteld zijn.
Hoofd en hart
De aandacht voor onderwijzen is niet een pleidooi voor een ”pratend hoofd” voor de klas. De didactische aanpak kan en moet divers zijn. Maar in de stelling ”Inform the head to move the heart” (Geef kennis aan het verstand om het hart in beweging te brengen) zit veel wijsheid. In het onderwijs gaat het om een verbinding tussen hoofd en hart. De leerling merkt het onmiddellijk als een docent echt iets te vertellen heeft en daarbij de harten van zijn leerlingen raakt. Een leerling merkt het als een docent geautoriseerde kennis heeft die ver boven de digitale ”zoek-het-maar-op-kennis” van het world wide web uitsteekt. Het is mijn ervaring dat in zo’n situatie het mooiste onderwijs tot stand komt en gezag en orde in een lokaal een vanzelfsprekendheid zijn.
We moeten meer inzetten op onderwijzen, op het ”ademen van het leren”, op de rust van het lezen in de school, ver van de digitale onrust. Dat is veel zegenrijker dan opnieuw, na de zoveelste alarmroep over de kwaliteit van het onderwijs, een reflex waarin we de toevlucht nemen tot individualisering en het bedienen van de wensen van het kind. Juist die reflex zou weleens een belangrijke reden kunnen zijn voor de geconstateerde teruggang van de kwaliteit van het onderwijs.
De auteur is voorzitter van het college van bestuur van het Wartburg College.