Mijn opa, de pensioenacrobaat
„Ik heb zeven vrouwen, zes van mijzelf en één van een ander”, zei mijn opa graag, trots als hij was op zijn zes dochters. Waarom ik dit vertel? Het feit dat hij geen zoons had, leverde hem meer pensioen op.
De hoogte van het pensioen is namelijk maar deels het gevolg van bewuste financiële keuzes. Ongemerkt hebben tal van gebeurtenissen in een mensenleven effect erop. Allereerst het werk. Iemand in loondienst bouwt meestal (niet altijd) pensioen op via de werkgever. De pensioenregeling is bij de ene werkgever een stuk royaler dan bij de andere. Veel mensen realiseren zich dit niet, laat staan dat zij dit meewegen in hun carrièrebeslissingen.
Maar ook het privéleven is van grote invloed. Of je trouwt, en met wie. Of de relatie standhoudt. Wie van de partners het eerst overlijdt. En soms zelfs het hebben van dochters –ik kom daar zo nog op terug. Om te zorgen dat al deze keuzes en toevallige gebeurtenissen gunstig uitpakken voor je pensioen, moet je een ware pensioenacrobaat zijn.
Mijn opa was boer. Akkerbouwer, om precies te zijn. Als zelfstandig ondernemer bouwde hij niet automatisch pensioen op. Wel had hij veel interesse in financiële zaken. Gelukkig maar, want als ondernemer nam hij belangrijke investeringsbeslissingen, zoals het vervangen van de trekpaarden door tractoren. Ook moest hij rekening houden met wisselende opbrengsten van zijn oogst, afhankelijk van weers- en marktomstandigheden. Opa zette daarom geld opzij als buffer voor de korte termijn en voor later, voor zijn pensioen. En ook voor de bruiloften van zijn dochters trouwens. Hij spaarde niet alleen, maar hij belegde ook in aandelen. Best bijzonder in die tijd.
De laatste jaren is het aantal zelfstandigen –en de aandacht voor hun pensioen– sterk toegenomen. Zetten zij geld opzij voor later, zoals mijn opa deed, of moeten zij het op hun oude dag rooien met enkel AOW?
Het goede nieuws is dat lang niet alle zelfstandigen later een pensioentekort hebben. Volgens recent onderzoek heeft ruim de helft van hen na pensionering een bruto pensioeninkomen van minimaal 70 procent van hun gemiddelde inkomen toen ze nog werkten. Die 70 procent geldt vaak als vuistregel voor een toereikend pensioen. Een kwart van de zelfstandigen heeft na pensioen zelfs een hóger bruto inkomen dan ervoor. Daarvoor tellen de onderzoekers wel álle mogelijke inkomstenbronnen mee: spaargeld, beleggingsportefeuilles en ondernemingsvermogen worden tijdens het pensioen volledig opgesoupeerd. En een (bijna) afgeloste hypotheek wordt meegeteld als fictief ‘inkomen’ dankzij een besparing op woonlasten. Nog een belangrijke aanname is dat iedereen doorwerkt tot aan de AOW-leeftijd.
Als inkomstenbron zorgt het ondernemingsvermogen wel voor hoofdbrekens. Want dit is niet altijd gemakkelijk te gelde te maken, vooral niet bij agrariërs. Bij bedrijfsopvolging binnen de familie wordt niet altijd contant afgerekend. En soms is er geen opvolger. Mijn opa verkocht al voor hij met pensioen ging een aanzienlijk deel van zijn grond. Hij had immers geen zoons om het bedrijf over te nemen. En geen zoon betekende geen opvolger, in die tijd. Zo kon mijn opa zijn pensioenpot verder aanvullen en zijn bedrijf gefaseerd afbouwen. En werd hij een echte pensioenacrobaat. Mede dankzij zijn dochters.
De auteur is econoom bij RaboResearch.