Turfgravers in Veenendaal hoeven niet ver meer te lopen
Op 1 mei 1566, drie maanden voordat de Beeldenstorm over Nederland raast, krijgen turfgravers in Veenendaal een eigen bedehuis. Korte tijd later wordt de rooms-katholieke godsdienst er verboden.
Wat gaat er aan de vestiging van de gemeente in Veenendaal vooraf?
De wieg van Veenendaal is gemaakt van turf. Het dorp ontstaat als in het derde kwart van de zestiende eeuw de exploitatie van de venen commercieel wordt aangepakt. Eigenaren van de veengrond, de „veengenoten”, komen op 27 april 1546 bijeen in de abdij van Sint-Paulus in Utrecht. Het zijn overwegend welgestelde stedelingen, afkomstig uit Utrecht en Rhenen, die met elkaar een compagnie oprichten.
Op 31 augustus 1563 verleent koning Filips II hun een octrooi. Daarin wordt bepaald dat elk jaar uit de veengenoten een raad van zeven personen moet worden gekozen. Deze „veenraden” worden belast met de dagelijkse leiding van de compagnie.
Hoe krijgt de Reformatie in Veenendaal gestalte?
De arbeiders van het bedrijf werken in ploegen van vijf of zes personen. Ieder krijgt een eigen taak toebeeld: „turffgraven, boncken [als ongeschikt terzijde leggen], cruijen, spreen [spreiden], maken en clooten [stapelen].” Met behulp van tonnemanden laden ze de turf in schepen. Omdat de dichtstbijzijnde kerken in Ede en Rhenen ver weg zijn, krijgen de arbeiders een eigen „nije veenkercke.” Deze wordt op 11 mei 1566 gewijd aan de Heilige Verlosser en zal daarom Sint-Salvatorkerk gaan heten.
De reformatie verloopt in Veenendaal zoals in veel plattelandsgemeenten: geleidelijk. Formeel besluiten de Staten van Utrecht in 1580 dat de uitoefening van de rooms-katholieke godsdienst wordt verboden. In de praktijk komt dit neer op een soort uitsterfconstructie: als rooms-katholieke geestelijken bereid zijn zich te voegen naar de nieuwe aanwijzingen, kunnen ze aanblijven. Zo legt de laatste pastoor van Veenendaal, Adriaen van der Ameyden, pas in 1591 zijn ambt neer. Op dat moment worden er al enige tijd geen diensten meer gehouden. De verslagen van de kerkmeesters melden: „doe die olde pastoir van ’t Veen ging.” Een jaar later komt de eerste gereformeerde predikant.
Hoe groot is de gemeente in die beginjaren?
Uit een kerkvisitatie in het jaar 1593 blijkt dat er in Veenendaal dan twee keer avondmaal is gehouden, „met omtrent 70 communicanten”.
Op uitnodiging van de Staten van Utrecht wordt er in juli 1606 in het convent van Sint-Catharijne te Utrecht een provinciale synode georganiseerd. Namens Veenendaal is de gereformeerde predikant ds. Siligineus aanwezig. Hij rapporteert dat het aantal deelnemers van het avondmaal is teruggelopen tot 43 en dat het kerkbezoek tegenvalt. Dat is volgens hem te wijten aan de markt die op zondag wordt gehouden en aan de herbergen die dan open zijn. Zou dat verboden worden, dan hoopt de predikant 80 of 100 toehoorders te hebben.
Wie is de eerste predikant?
Na het vertrek van de laatste pastoor worden er enige tijd geen kerkdiensten gehouden. In 1592 verzoeken de kerkmeesters aan de in Utrecht gevestigde veenraden „dat nu eens wederom in soo groote gemeente eene gestalt mach worden die het Evangelium op sijn behoorlicke dage alhier verkundige.”
Kerkmeester Gerrit Thijsz. vestigt de aandacht op ds. Theorodus Siligineus. De naam is een verlatijnsing van Dirk Rogge. Waar en wanneer hij geboren is, is niet bekend. Siligineus was eerder predikant in Ooltgensplaat, Hulst, Deventer en Leerdam, voordat hij naar Veenendaal komt.
In de veenkolonie staat hij gelijk voor een lastige keus: moet er op 15 augustus in de kerk op de Markt een kerkdienst gehouden worden ter ere van Maria Hemelvaart? Dat was onder de pastoors steeds gebruikelijk geweest. De dienst gaat door, maar wel voor de laatste keer.
Uit een bron uit 1599 blijkt dat ds. Siligineus dicht bij de kerk woont. Voor privézaken maakt hij gebruik van de kerkruimte. Er wordt geklaagd dat hij zijn turf opslaat op de deftige graven van het koor. De predikant krijgt van de veenraden de opdracht zijn turf weg te halen uit het bedehuis. Ter compensatie geven ze hem 18 gulden om naast zijn huis een turfschuurtje te bouwen.
Hoe ontwikkelt de gemeente zich verder?
Na de vestiging van de gereformeerde kerk blijft het dorp overwegend protestants van karakter. Ds. Siligineus wordt opgevolgd door de contraremonstrant Gerardus Helmichius, die de gemeente dient van 1610 tot 1636. Bij zijn dood in 1636 heerst er een grote pestepidemie. Bij de komst van zijn opvolger Johannes Brinckhuysen melden de archieven dat „het dorp bijna van de pestilentiaele ziekte was uitgestorven.”
Tijdens de ruim veertigjarige ambtsperiode van Brinckhuysen wordt het dorp opnieuw getroffen door rampen. Zo woedt er op 6 juli 1667 een grote brand, waardoor vijftig huizen in de as worden gelegd.
In 1718 wordt er op de classicale vergadering gesproken over godsdienstige gezelschappen in Veenendaal die opschudding veroorzaken. De classis besluit lidmaten hiertegen te waarschuwen. De gemeente groeit in deze tijd snel: gemiddeld worden er elk jaar een kleine honderd kinderen en volwassenen gedoopt. De veenraden besluiten in 1753 om twee vleugels bij de kerk te bouwen, waarmee het gebouw z’n huidige vorm krijgt.