Geef school vrijheid bij invulling vak burgerschap
Als minister Slob wil dat het onderwijs meer werk maakt van burgerschapsvorming, moet hij scholen de hele verantwoordelijkheid geven. Dat zou de betekenis van het christelijk onderwijs voor de wereld ten goede kunnen komen.
In zijn boek ”Grote verwachtingen in Europa, 1999-2019” beschrijft Geert Mak een reis. Geen reis door het verleden om het heden te begrijpen, maar hij probeert als het ware de geschiedenis van vandaag op heterdaad te betrappen.
Vanuit een zelfde grondhouding benadert het Lectoraat Goede Onderwijspraktijken van Hogeschool Viaa de discussie rond de invoering van het vak burgerschapsonderwijs. Wij willen vanuit nieuwsgierigheid onderzoek doen dat een bijdrage levert aan de stem van de professional.
De overheid heeft al sinds het ontstaan van het volksonderwijs, in het begin van de negentiende eeuw, de drang om het ”project Nederland” vanuit het hier en nu te promoten. Het onderwijs werd als voertuig gezien van de ideale Nederlandse samenleving. De overheid had een duidelijk beeld van ons ideale (geromantiseerde) nieuwe land. De onderlinge verschillen mochten niet de boventoon voeren, laat staan de godsdienstige. De koning symboliseerde met de kerk deze eenheid.
Het verzet bleef niet uit. Eerst vanuit orthodoxe kerkgemeenschappen, daarna door bewogen moderne Nederlanders die vonden dat kinderen tot iets anders opgevoed zouden moeten worden. Het onderwijs eiste daarmee een grotere rol op. Het wilde niet slechts als voertuig dienen, maar evenzeer het doel bepalen. De school kreeg ambities niet alleen over het wat en hoe, maar ook over het waartoe.
Wel ín de wereld
Gezien de grote verwachtingen die ook de huidige overheid voor ons land heeft, is het begrijpelijk dat zelfs onderwijsminister Slob, die zijn geschiedenis kent, naar het onderwijs kijkt. De grote verwachtingen komen echter niet uit. Het ”project Nederland” als eenheidsstaat dreigt opnieuw onder te sneeuwen, evenals Europa. De zorgen hierover zijn terecht. Er staat veel op het spel, zoals de vraagstukken rond integratie, diversiteit en verdraagzaamheid.
In zo’n situatie mag het christelijk onderwijs het niet laten afweten door enkel te wijzen naar het belang van artikel 23 van de grondwet, hoe terecht ook! Het christelijk onderwijs moet met Geert Mak het lef hebben om de geschiedenis als het ware op heterdaad te betrappen. De tijden zijn ernaar. Het christelijk onderwijs staat onder druk door toenemende secularisatie. Aan de andere kant dreigen de meer bewapende schoolbastions te worden tot oases zonder relevantie voor de wereld. Terwijl die wereld schreeuwt om mededogen, vergevingsgezindheid en betrokkenheid op mens, dier en schepping.
Vanuit de door ons omarmde waarden hebben we de verantwoordelijkheid om vragen te stellen aan de maatschappij, aan elkaar en aan onszelf. Je beroepen op artikel 23 is slechts constateren en geen verantwoordelijkheid nemen voor de jonge generatie van nu en straks. Leren over de maatschappij mag betekenen dat je leert over vraagstukken die het waard zijn om je in te verdiepen.
Onderwijs over burgerschap mag de vraag stellen: Welk onderwijs maakt onze kinderen klaar voor de maatschappij? Hoe leren we kinderen, onszelf en elkaar na te denken over onderwerpen?
Burgerschapsonderwijs is het nadenken over, het toepassen van en het geven om de vraagstukken in de wereld. Leerlingen moeten leren hun plek in te nemen, met mededeelzaamheid voor onze medemens en de schepping, en erkennen dat ze niet ván maar wel ín deze wereld zijn.
Vertrouwen
Hier liggen kansen voor de christelijke school en voor minister Slob. Als hij wil dat scholen meer werk maken van burgerschapsvorming, moet hij scholen de hele verantwoordelijkheid geven. Dan bepaalt niet de overheid, maar de school als vormingsgemeenschap het waartoe.
Dat betekent dat de minister een risico moet nemen. Dus geen opgelegde criteria, gevoed vanuit wantrouwen en beheersingszucht. Hedendaags burgerschapsonderwijs vraagt namelijk echt om vertrouwen, loslaten, risico nemen over en weer.
Misschien worden we net als Geert Mak betrapt en later door onze kinderen teruggefloten, maar het is het proberen waard. Je betrapt weten, voelt niet goed, maar afwachten en kansen laten schieten die de bedoeling van het christelijk onderwijs voor de wereld in het hart raken, is waarden-loos.
Het christelijk onderwijs zou gezamenlijk dit avontuur moeten aangaan. Los van de verschillen die er zijn en blijven, zou er breed draagvlak kunnen ontstaan over het waartoe van burgerschapsonderwijs. Wat willen we met ons onderwijs voor ons land? Welke christelijke waarden zouden heilzaam kunnen werken voor de uitdagingen waar ons land voor staat? Wat voor karakters willen we vormen en waarvoor, met welke opdracht?
Onderwijs is niet waardevrij. We gunnen onze kinderen dat ze niet ”naïef” worden opgevoed, maar leren omgaan met de vraagstukken van deze tijd. Daar ligt onze verantwoordelijkheid. Dit vraagt om persoonlijk meesterschap van leraren en lerarenopleiders. Dit raakt zowel de persoon als de professionaliteit van de bezielde leraar. Het gaat erom dat hij daadwerkelijk ontdekt, samen met de kinderen, wat ”leren voor het leven” inhoudt, en samen met hen nadenkt over wat ze in de maatschappij signaleren. Dit zijn geen doelen voor de korte termijn, maar doelen met de blik op de horizon.
Ingrid Paalman-Dijkenga is Lector Goede Onderwijspraktijken, Tamme Spoelstra is docentonderzoeker Lectoraat Goede Onderwijspraktijken aan Hogeschool Viaa.