Bijbel is heilig maar preek gelukkig niet
Tijdens de preek gebeurt het heilige, maar de preek zelf is niet heilig en heeft ook niet iets heiligs. Dat is bevrijdend voor de predikant, de ambtsdrager en de hoorder.
Tijdens zijn bijdrage aan een studiedag over bevindelijke prediking, op 16 november in Gouda, zei ds. A. Schot dat de preek iets heiligs is. Daarom moeten we, vindt hij, ook voorzichtig zijn in het ontleden, rationaliseren en analyseren van preken en in het geven van kritiek op een preek.
Wetenschappelijk gezien is het geen vraag of een preek ontleed, geanalyseerd mag worden. Elke publieke tekst, en zeker een in druk uitgegeven tekst, mag (wetenschappelijk) geanalyseerd worden. Maar hoe zit dat dan met teksten die heilig zijn? Mag je die analyseren of van commentaar voorzien?
Ik vind de Bijbel de meest heilige tekst. Toch heb ik nog nooit iemand de vraag horen stellen of je de Bijbel mag onderzoeken, analyseren en interpreteren. Het onderzoeken van de Schrift wordt zelfs als noodzakelijk gezien om te kunnen komen tot kennis van God en van zichzelf. Iedere predikant die voor zijn preek een grondige exegese maakt, doet wetenschappelijk gezien aan analyse van de Schrift. En in de uitleg die hij in de preek geeft, doet hij wetenschappelijk gezien aan interpretatie van de Bijbeltekst. Waarom zou wat als vanzelfsprekend wordt toegestaan ten aanzien van de omgang met de Schrift, als de meest heilige tekst, niet vanzelfsprekend en acceptabel zijn voor een preek?
Gezag
Om de gedachte dat de preek „iets heiligs” is goed te kunnen begrijpen, is het nodig om te kijken naar de rol van de visie op de roeping en de verantwoordelijkheid van de predikant. Het in bevindelijk-gereformeerde kring breed gedeelde uitgangspunt dat de roeping tot het ambt van predikant een persoonlijk en existentieel ervaren „overbuiging van het hart” is, geeft aan de prediking ook een eigen (extern) gezag. De predikant komt niet in zijn eigen naam, maar spreekt namens God, Die hem heeft gezonden om te spreken. De persoonlijk ervaren (en in de meeste bevindelijk-gereformeerde kerken door een curatorium bevestigde) roeping plaatst de predikant min of meer tussen de gemeente en God. Zijn ambtelijk handelen krijgt daarmee een bijzonder gezag.
Dit betekent dat zijn bevindelijke uitleg van de Schrift, het onderwijs dat hij geeft met betrekking tot het geestelijk leven en het separeren „naar staat en stand” gebeuren vanuit de persoonlijk ervaren roeping en het daarbij door de predikant en de hoorders veronderstelde Goddelijk gezag. Wanneer de predikant een onjuist getuigenis geeft, staat hij schuldig tegenover God. Wanneer de hoorders het getuigenis vanuit de Schrift niet ernstig nemen, staan ook zij persoonlijk schuldig tegenover God.
De prediking is in die zin zowel voor de predikant als voor de gemeente een zaak van „vrezen en beven”. Voor de predikant omdat hij ook als mens zondig is en omdat het gevaar bestaat dat hij de Naam van God, namens Wie hij spreekt, door een onjuiste prediking misbruikt. Voor de individuele hoorder omdat mogelijk het met gezag aan hem verkondigde Woord eenmaal „tegen hem zal getuigen”, doordat hij het niet ter harte nam.
Geen ‘verlengstuk’
Tegen de achtergrond van deze visie op het ambt en op de verantwoordelijkheid van de predikant is het begrijpelijk dat het idee kan ontstaan dat een preek „iets heiligs” is. Toch is dat naar mijn overtuiging een onterecht idee. God is heilig en Zijn Woord is heilig, maar de mensen die Hij inzet in de verkondiging van het Evangelie zijn en blijven mensen. Onheilige mensen. God gebruikt hen als middel, maar ze zijn geen ‘verlengstuk’ van Hem. In de opvolging van hun roeping staan ze, samen met de gemeente, als het ware op heilige grond, maar ze staan daar als onheilige mensen die de boodschap van het Evangelie uitdragen. Om het met de titel van een boek van professor F. G. Immink te zeggen: ”het heilige gebeurt” tijdens de preek, maar de preek zelf is niet heilig en heeft ook niet iets heiligs.
Dat heeft ook iets bevrijdends. Voor de predikant, want wie zou nog durven (s)preken als zijn preek heilig zou moeten zijn? Zelfs stamelen zou ons dan immers schuldig stellen?
Het heeft ook iets bevrijdends voor de ambtsdragers die verantwoordelijk zijn voor de verkondiging in de gemeente. Hoe zouden zij immers die verantwoordelijkheid nog inhoud kunnen geven als de preek iets heiligs is? Wie kan dan de predikant nog wijzen op eventuele tekortkomingen of dwalingen?
Maar het heeft ook iets bevrijdends voor de hoorder. Voor hem staat een mens die vanuit de verwondering van de persoonlijk ervaren genade het Evangelie mag verkondigen. Die weet wat het is om God te ontmoeten in het werk van Jezus Christus. Die weet dat het heilige gebeurt.
De auteur is theoloog. Hij promoveerde op het thema ”bevindelijke prediking binnen de Gereformeerde Gemeenten”.