Is ‘Dordt’ niet een extreem trekje in de gereformeerde traditie?
Ging prins Maurits niet veel te ver toen hij de remonstrantse Wtenbogaert een vijand van God noemde? Ging Gomarus niet over grenzen heen toen hij van Arminius zei: „Ik zou met zijn gevoelens niet voor Gods rechterstoel durven verschijnen”? Kunnen wij jegens de remonstranten niet de verdraagzaamheid opbrengen van Calvijn jegens de Zwitserse reformator Bullinger, die wel sprak over Gods verkiezing, maar niet over Gods eeuwige verwerping? Moeten we niet de mildheid van Whitefield overnemen, die oordeelde dat hij Wesley in de hemel niet zou zien, omdat deze veel dichter bij de troon zou staan dan hij zelf?
Is ‘Dordt’ niet een extreem trekje in de gereformeerde traditie? Moeten we niet voorzichtig zijn met onze woorden over de verkiezing, omdat er zoveel theologische en geestelijke ongelukken door veroorzaakt zijn? Moeten we nu niet blij zijn met de remonstranten van vroeger? Kortom, gaat het in het geding tussen remonstranten en contraremonstranten niet om een accentverschil, dat om tolerantie vraagt?
George Whitefield en Johannes Calvijn laten ons heel duidelijk zien dat wij moeten onderscheiden tussen personen en leer. Iemand kan het ware geloof in het hart hebben en in het hoofd on-Bijbelse dingen denken. John Wesley had de gevaren van het hypercalvinisme gezien en daarom uit reactie het calvinisme zelf losgelaten. De Schotse ‘rabbi’ John Duncan stelde de indringende vraag: „Hoeveel dwalingen kan een christen hebben, wil hij nog een christen zijn?”
Een waar christen beseft dat hij een dwaalziek hart heeft. Daarom bidden we steeds dat de Heere ons laat zien waarin wij dwalen. Zo bidden we ook om in Gods waarheid te worden geleid en daarin te worden vastgemaakt. Dit besef maakt ons mild naar anderen en kritisch naar onszelf.
Daarbij realiseren we ons door het geloof steeds meer dat God God is en wij slechts mensen zijn. De ‘grote’ apostel Paulus erkende na vele jaren apostelschap dat hij slechts ten dele kende. Dit geldt zeker als we over de diepe mysteries van verkiezing en verwerping denken. We moeten beseffen dat we het dan over de eeuwige liefde in Gods hart hebben. Daarin kunnen wij slechts stamelend de Schrift naspreken, in het besef op heilige grond te staan.
Een veelgemaakte vergissing van moderne christenen is dat wij over de eeuwigheid in termen van de tijd denken. Dan stellen we ons een oneindige tijdlijn voor waarin de eeuwigheid voorafging aan de tijd. Vervolgens gaat de lijn verder als onze menselijke tijd. Daarna vervolgt de oneindige tijdlijn weer als eeuwigheid. Als we in dit schema over Gods eeuwige plan denken, wordt dat tot een onwrikbaar systeem met de vreselijkste gevolgen. De één zal de belijdenis van Gods eeuwige plan ontkennen, de ander vervalt in lijdelijkheid en een derde vraagt zich af of God niet de schuld is van alle zonde en ongeloof.
Dit betekent niet dat de remonstrantse kwestie een onbelangrijk detail betreft. Het gaat om de vraag waar de laatste beslissing over onze zaligheid valt. Bij God of bij mij? Wie overtuigd is van zijn oprechtheid, kan met de laatste optie wel leven. Wie doorleeft dat we ten diepste onoprecht zijn, durft het hiermee niet te wagen. Als je er een fractie van ziet dat wij God verworpen hebben en Zijn Zoon nog steeds verwerpen, wordt de boodschap van de verkiezende God Evangelie. Hij verkiest mensen die Hem verwerpen.
Dit is zeer vernederend, omdat ik de zaligheid uit handen moet geven. Tegelijk is deze boodschap buitengewoon bevrijdend, omdat God mij een God van volkomen zaligheid is. Als dat geen zekerheid is!
Daarom luistert het nauw in de boodschap van Gods genade. Terwijl onze rijke christelijke traditie tal van verschillen kent, scharniert het in deze boodschap om de vraag of mijn heil uiteindelijk in mijn hand is of in Gods hand. Dit is een verschil tussen leven en dood, hel of hemel. Wij hebben dus eerbied en schroom nodig als we over de diepste geheimen van Gods hart spreken. Gods heil is geen systeem dat wij in onze vingers hebben. Maar vanuit het kennen van Gods eeuwige liefde belijden we ook beslist dat het heil uit God alléén is.
De auteur is hoogleraar aan de VU voor de theologie en spiritualiteit van het gereformeerd protestantisme.