Afghaan met 1F: levenslang verdacht
Hij is twintig jaar in Nederland. Zonder verblijfsvergunning. Reden: Nader Wasegh (62) werkte ooit voor de communistische regeringspartij in Afghanistan en wordt daarom verdacht van de schending van mensenrechten. „Ik blijf optimistisch omdat ik zeker ben van mijn onschuld.”
Somber of moedeloos oogt Wasegh niet. Hij zit op de bank in de flat van zijn vrouw –die niet met haar naam in de krant wil– in Leusden. Zij kreeg in 2013 een verblijfsvergunning en een huis, maar haar man mag, omdat hij géén status heeft, niet bij haar wonen.
Wasegh heeft een kamer met bed bij stichting Serafim in Leusden. Deze organisatie steunt met de opbrengst van haar kringloopwinkel projecten in Roemenië, Polen en Wit-Rusland. Ook maakte ze de installatie van toiletten bij scholen in India mogelijk. Wasegh en zijn vrouw doen een paar dagdelen per week vrijwilligerswerk bij Serafim. In tegenstelling tot zijn echtgenote heeft Wasegh geen uitkering. Hij krijgt wekelijks een pakket van de voedselbank.
Taliban
Terug in de tijd. Afghanistan, jaren tachtig, negentig. Wasegh woont met zijn vrouw in Kabul. Hij heeft economie gestudeerd. Na een periode bij een meubelfabriek te hebben gewerkt, wordt hij tweede secretaris van de communistische partij in het district Kabul.
In deze functie houdt hij zich naar eigen zeggen bezig met zaken zoals sociale problemen, analfabetisme, onderwijs en de economische situatie van de regio. Als er in 1992 een nieuwe regering aantreedt, raakt Wasegh zijn baan kwijt. Door de oprukkende taliban besluit hij in 1997 zijn land te verlaten. Hij komt uiteindelijk in Nederland terecht, waar hij asiel aanvraagt. Zowel zijn eerste als zijn tweede aanvraag wordt afgewezen.
Vanuit een asielzoekerscentrum (azc) dreigt het echtpaar in 1999 op straat te belanden. „Maar een ambtenaar van de IND zei: Dat mag niet gebeuren.” Hij wijst Wasegh op hulporganisaties voor mensen zonder verblijfsdocumenten. Zo komt het echtpaar terecht bij de rooms-katholieke franciscaanse leefgemeenschap in Kasteel Stoutenburg in Leusden. Deze biedt hun jarenlang onderdak. De Afghanen zijn er als vrijwilliger actief in een milieuproject.
In februari 2000 verschijnt er een nieuw ambtsbericht over Afghanistan. Dit document van het ministerie van Buitenlandse Zaken stelt onder meer dat voormalige (onder)officieren van de Afghaanse geheime diensten vermeende oorlogsmisdadigers zijn. Op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van de Verenigde Naties komen zij niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning.
Dit artikel wordt ook van toepassing geacht op Wasegh, als voormalig actief lid van de communistische partij, die in verband wordt gebracht met schendingen van mensenrechten. Daarmee lijkt de mogelijkheid voor Wasegh om alsnog asiel te kunnen krijgen uitgesloten. Zijn vrouw ontvangt na een herhaalde asielaanvraag in 2012 wel een verblijfsstatus. Als zij een jaar later woonruimte krijgt, blijft Wasegh achter in Stoutenburg, totdat deze leefgemeenschap wordt opgeheven en hij onderdak vindt bij Serafim. Zijn vrouw rondt intussen haar inburgeringstraject af en wordt in juli 2018 genaturaliseerd. „Ze is nu officieel Nederlandse.”
Vliegticket
In het najaar van 2014 is de situatie voor Wasegh kritiek. De Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) van het ministerie van Justitie boekt een vliegticket voor hem: enkele reis Afghanistan. Zijn advocaat spant een procedure aan met een beroep op artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het resultaat is dat Nederland de Afghaan niet mag uitzetten naar Kabul, omdat hij daar gevaar zou lopen, onder meer door de invloed van radicale moslims. Maar een legaal verblijf in Nederland blijft uitgesloten.
Wasegh: „Twee keer per jaar heb ik een gesprek met DT&V. Ze zeggen iedere keer: We kunnen je niet uitzetten, maar je kunt zelfstandig terugkeren.” Ooit speelde hij met de gedachte om dat te doen. „Ik had toen een beetje hoop dat de situatie in Afghanistan zou verbeteren.” Inmiddels ziet hij terugkeer niet meer als optie. „Het is daar overal onveilig, en vooral in de hoofdstad. Er zijn geregeld zelfmoordaanslagen.”
Het ambtsbericht van 2000 blijft Wasegh achtervolgen. Dat leidt, zegt hij, tot kromme situaties. „Er zijn in Nederland hoge functionarissen van de communistische partij, die bijvoorbeeld lid waren van het centraal comité. Zij hebben voor 2000 asiel gekregen en zijn tot Nederlander genaturaliseerd. Diverse mensen in lagere functies, zoals een chauffeur en iemand die werkte op een administratieve afdeling, kregen na het jaar 2000 geen verblijfsvergunning meer. Ik heb pech gehad. Grote pech.”
Kasteelheer
Dat hij in Nederland niet aan een betere toekomst kan werken, valt hem zwaar. Toch probeert hij er het beste van te maken. „Bij de franciscanen hebben we goede jaren gehad, beter dan in het azc. We namen deel aan allerlei activiteiten in het kasteel. Een IND-ambtenaar zei ooit lachend tegen me: Dus u bent kasteelheer?”
Als moslim voelde hij zich in de rooms-katholieke gemeenschap geen vreemde eend in de bijt. „Ik ben geen praktiserend moslim. We vormden samen met de andere bewoners één familie.”
Vervelen doet de Afghaan zich niet, sinds het milieuproject van Stoutenburg afliep. Naast zijn vrijwilligerswerk voor Serafim zet hij zich belangeloos in voor Groot Zandrink, een boerderij met activiteitencentrum in Leusden. Ook fietst hij wekelijks naar de Bergkerk in Amersfoort, waar hij Nederlandse les volgt om zijn taalvaardigheid verder te verbeteren.
Demonstraties
Wasegh voelt zich gesteund door organisaties zoals Amnesty International, Kerk in Actie en de Nederlandse Advocatenvereniging. Deze stonden meer dan eens op de bres voor 1F’ers van wie niet is bewezen dat ze zich schuldig hebben gemaakt aan schendingen van mensenrechten. Zonder resultaat. Ook betogingen van comité 1F, voorloper van Stichting 1F (zie ”Voor Afghaan met 1F is het onmogelijk onschuld te bewijzen”), leidden niet tot een wijziging van het beleid. „Vanaf oktober 2008 hebben we vele malen bij de Tweede Kamer gedemonstreerd. In januari 2009 was de laatste grote demonstratie op de Dam in Amsterdam.”
Hoe hij zijn toekomst ziet? Wasegh zucht. „Al twintig jaar word ik beschuldigd van misdaden, zonder bewijs. Stel dat ik fout was geweest, dan had ik een straf gehad en was ik daarna vrij geweest. Nu heb ik geen perspectief. Tenzij de regering besluit zaken rond 1F individueel te beoordelen. Dan zal blijken dat ik niet schuldig ben.”
„Voor Afghaan met 1F is het onmogelijk onschuld te bewijzen”
Onrechtvaardig. Dat begrip laat dr. Edriz Alkozai (34) uit Groningen diverse keren vallen als het gaat over asielzoekers die het stempel 1F kregen opgedrukt en daarmee worden verdacht van schendingen van mensenrechten. Hij is voorzitter van Stichting 1F, die opkomt voor de belangen van deze groep.
Zelf kwam Alkozai zeventien jaar geleden als vluchteling vanuit Afghanistan naar Nederland met zijn vader, die voor de Afghaanse veiligheidsdienst KhAD/WAD had gewerkt. Alkozai junior, arts in een Zwols ziekenhuis, zegt dat de toenmalige regeringspartij, uit de periode 1978 tot 1992, ten onrechte vaak als communistisch wordt aangeduid. „Het was meer een sociaaldemocratische partij. Deze kreeg hulp vanuit de Sovjet-Unie en wordt daarom als communistisch bestempeld.”
Door diens werk voor de KhAD valt Alkozai senior onder 1F. „De Nederlandse staat heeft het in zeventien jaar niet aannemelijk kunnen maken dat mijn vader schuldig is aan mensenrechtenschendingen. Maar hij blijft volgens de Nederlandse wetgeving verdacht vanwege de associatie met een overheidsorgaan dat 70.000 medewerkers telde.”
Alkozai noemt de situatie van zijn vader uitzichtloos. „Hij mag niet worden uitgezet, omdat hij in Afghanistan gevaar loopt, maar hier is hij sinds 2008 illegaal. Hij heeft geen inkomen, geen voorzieningen en zelf geen ID-bewijs. In 2015 stelde de rechtbank in Arnhem dat het vanuit het oogpunt van proportionaliteit onmenselijk is dat mijn vader geen status kan krijgen, maar de Raad van State heeft die uitspraak zonder enige motivatie verworpen. Dat is pijnlijk. Het beschadigt je vertrouwen in de rechtsstaat. Je kunt mensen niet oneindig op basis van een collectieve verdenking uitsluiten van asielbescherming.”
Alkozai schat dat ongeveer vijftig Afghanen in Nederland onder 1F vallen. „Veel anderen zijn er gevlucht naar België of Duitsland, waar ze een eerlijk proces verwachten en wel een verblijfsvergunning krijgen.” Hij stelt met nadruk dat hij niet bepleit dat mensen die schuldig zijn aan oorlogsmisdaden of schending van mensenrechten hier een verblijfsvergunning krijgen, maar noemt het 1F-beleid „noch rechtvaardig, noch effectief.” „Echte daders ontlopen straf, terwijl honderden onschuldige mensen geen toekomst hebben. Iedereen die voor de toenmalige Afghaanse veiligheidsdiensten heeft gewerkt, wordt nu automatisch als verdacht aangemerkt. Je moet bewijzen dat je onschuldig bent.”
De voorzitter kent tal van Afghanen die een verklaring hebben van het Afghaanse ministerie van Binnenlandse Zaken waarin staat dat er geen aanwijzingen zijn dat ze zich schuldig hebben gemaakt aan mensenrechtenschendingen of andere misdaden. „Nederland schuift die ter zijde met het argument dat Afghanistan een corrupt land is.”
Niemand kan volgens Alkozai voldoen aan de criteria die gelden om eigen onschuld te bewijzen. „Nederland zegt bijvoorbeeld: Officieren moesten van de ene naar de andere afdeling rouleren en het is onmogelijk dat je nooit bij een verhoorafdeling hebt gewerkt, waar mensen werden gemarteld. Er is echter geen bewijs voor het bestaan van een dergelijk roulatiesysteem. Maar je moet wel aantonen dat je niet gerouleerd hebt. Dit is onmogelijk.”
Met Stichting 1F blijft Alkozai aandacht vragen voor de „onrechtvaardigheid” van de behandeling van betrokken Afghanen. „Dit is het grootste onrecht van de Nederlandse staat in deze eeuw. Ik blijf strijden voor een aanpassing van het beleid.”
Asielzoeker met 1F zelden veroordeeld
Asielzoekers in Nederland die onder artikel 1F van het VN-Vluchtelingenverdrag vallen, worden zelden veroordeeld voor mensenrechtenschendingen. Dat stelt dr. Maarten Bolhuis, die in juni aan de Vrije Universiteit in Amsterdam promoveerde op een studie over strafrechtelijke vervolging van mensen met 1F.
Als de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) besluit dat 1F op een asielzoeker van toepassing is, stuurt de dienst deze beslissing door naar het openbaar ministerie. Een groot deel van deze zaken belandt daar op de plank, stelt Bolhuis. „Dat gebeurt bijvoorbeeld als bekend is of de indruk bestaat dat de desbetreffende persoon niet meer in Nederland is. Ook andere criteria spelen een rol bij de vraag of het OM een zaak in behandeling neemt. Bijvoorbeeld: zijn er getuigen in Nederland of kunnen we elders getuigen bereiken die bewijs van mensenrechtenschendingen kunnen leveren? In de praktijk start het OM in een zeer klein aantal gevallen een vooronderzoek. Daarna is vaak de conclusie dat het niet zinnig is om op dat moment met een zaak verder te gaan.”
Bij een strafrechtelijke vervolging zijn er twee opties: uitlevering van de persoon aan een ander land (al dan niet het land van herkomst) of vervolging in Nederland. Sinds 1992 zijn er vier uitleveringszaken geweest, aldus Bolhuis. In Nederland zijn sindsdien vijf 1F’ers strafrechtelijk vervolgd. „Dat staat gelijk aan 0,5 procent van het aantal 1F’ers in Nederland. Van die vijf zijn er vier veroordeeld: twee Afghanen, een Rwandees en een Congolees. De vijfde, uit Afghanistan, is vrijgesproken.”
Afghanen vormen een speciale groep vanwege het categoriale beleid dat Nederland, op basis van een ambtsbericht uit 2000, hanteert voor iedereen die voor de overheidsdiensten KhAD/WAD heeft gewerkt. „Aangenomen wordt dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan misdrijven. Het is aan die mensen zelf om aan te tonen dat ze hierop een uitzondering vormen. In het strafrecht zou dat niet kunnen, in het bestuursrecht kan dit wel.”
Wat vindt Bolhuis van de kritiek op het ambtsbericht die geregeld klinkt? „Er is veel discussie over de omgekeerde bewijslast. Toch hebben Nederlandse rechters bij herhaling bepaald dat dit ambtsbericht voldoende sterk is. Ik heb hier zelf geen onderzoek naar gedaan. Maar voor zover ik het kan zien, zijn de ontstaansgeschiedenis van dit bericht en de bronnen die zijn gebruikt dermate schimmig dat het de IND en het ministerie van Justitie zou sieren als ze de kritiek daarop serieuzer zouden nemen dan nu gebeurt.”
Artikel 1F: geen vergunning tot verblijf
Asielzoekers die worden verdacht van oorlogsmisdaden of misdaden tegen de menselijkheid hebben geen recht op bescherming. Dat bepaalt artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van de Verenigde Naties uit 1951. Een asielzoeker die onder dit artikel valt, krijgt in Nederland geen verblijfsvergunning. Wanneer het terugsturen naar zijn herkomstland ernstig gevaar kan opleveren, mag Nederland hem echter niet gedwongen uitzetten. Dit betekent niet dat de 1F’er alsnog een status krijgt. Hij valt intussen wel buiten alle reguliere voorzieningen.
In de praktijk hebben vooral Afghanen met 1F te maken. Zo zouden alle (onder)officieren van de geheime dienst KhAD/WAD zich tijdens het communistische regime van 1980 tot 1992 schuldig hebben gemaakt aan mensenrechtenschendingen. Dat vermeldt een ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken uit 2000.
Dit bericht stuit geregeld op kritiek. In april 2018 bestempelen Joost Brouwer en Pieter Bogaers „na 800 uur onderzoek” het ambtsbericht in het Nederlands Juristenblad als „onjuist en onbetrouwbaar.” De beschuldigende passages tegen alle KhAD/WAD-officieren en -onderofficieren zouden uitsluitend zijn gebaseerd op „niet openbaar gemaakte verklaringen en anonieme bronnen.”
In de beantwoording van schriftelijke vragen van Kamerlid Van Ojik (GroenLinks) over het artikel wijzen minister Blok (Buitenlandse Zaken) en staatssecretaris Harbers (Asiel) deze kritiek in mei 2018 van de hand. Volgens hen zijn de geraadpleegde bronnen „niet anoniem maar vertrouwelijk.” De bewindslieden zien geen reden voor een nieuw ambtsbericht of onderzoek over dit onderwerp.